Leon van de Reep woont al jaren op de Wallen, maar zoekt zijn vertier daar zo ver mogelijk vandaan. En dat terwijl toeristen van over de hele wereld juist naar het Red Light District toe trekken! Deze zomer treedt hij in hun voetsporen en zoekt antwoord op de vraag: wat zoeken die mensen hier?
‘Heb je een paraplu bij je?’, vraagt de gids van de gratis stadswandeling aan alle arriverende deelnemers op het Oudekerksplein. Het is zaterdagochtend elf uur en het miezert een beetje. Iedereen moet zich even kort in het Engels voorstellen. ‘Ik ben Leon’, zeg ik. ‘Ik woon hierachter en ben op zoek naar een nieuw perspectief op mijn wijk.’
Net als de meeste Amsterdammers vermijd ik normaal de Wallen, het gebied dat tegelijkertijd grote aantrekkingskracht uitoefent op de veelbesproken stromen toeristen. Die paradox fascineert me. Wat vinden ze hier, de toeristen? En waarom is dat niet interessant voor Amsterdammers?
We luisteren terwijl we dicht op elkaar staan rond een Babboe-bakfiets waar nog frietzakken en servetjes in drijven
De gids, een 31-jarige Duitser met een zwart T-shirt onder een doorzichtige regenjas, vertelt ons over de Oude Kerk. Hoe katholieken er vroeger met aflaten goed verdienden aan de zeelieden die na prostitueebezoek in onzekerheid verkeerden over hun zielenheil. Voor diezelfde kerk staat een oude man zichzelf met twee volle plastic tassen in evenwicht te houden. Een bonkige dertiger in een strak broekje en een strak shirtje probeert hem een rood hoedje op te zetten en rent dan naar zijn lachende groep vrienden.
Aan de overkant van de gracht, naast de FEBO, wijst de gids ons op een katholieke schuilkerk. Hij vertelt hoe de illegale diensten daar werden gedoogd. Dan haalt hij een geplastificeerde foto van het weelderige interieur uit zijn tas: ‘Het ziet er klein uit maar er pasten wel 200 mensen in.’ We luisteren terwijl we dicht op elkaar staan rond een Babboe-bakfiets waar nog frietzakken en servetjes in drijven.
Een groep mannen loopt ons over een brug tegemoet. Ze lijken bezig met een midgetgolfparcours. Ze dragen in felle kleuren beschilderde golfclubs, met aan het uiteinde een houten klompje. Ze kijken met vieze gezichten naar onze groep en mompelen in half verstaanbaar Nederlands afkeurend over toeristen. ‘Ja, dit krijg je hier’, zegt hun gids laconiek. Onze gids vertelt dat de Wallen recent ingrijpend zijn veranderd. ‘Geen pooiers meer, geen mensenhandel.’ Achter ons juichen de midgetgolfende mannen alsof ze net gescoord hebben.
Op de Kloveniersburgwal poseren we voor een groepsfoto. Daarna krijgt iedereen een stroopwafel
‘In de jaren tachtig had de politie haar handen vol aan de bestrijding van heroïne, en dus gedoogde ze marihuana’, begint de gids op de Zeedijk. ‘Ga daar maar staan’, zegt een tienerjongen tegen een bleke leeftijdsgenote. Met haar zwarte rugzak en hangende schouders ziet ze eruit als een verveelde scholier. De jongen begint foto’s van haar te maken. Ze staat bij de groep alsof ze er onderdeel van is en gaapt de gids met een neutrale blik aan. ‘Wat is dit?’, vraagt die. ‘Het is voor een kunstproject’, zegt de jongen. ‘Jullie hoeven niets te doen’, zegt de gids tegen de groep. ‘Het is voor een kunstproject.’
Op de Kloveniersburgwal poseren we voor een groepsfoto. Daarna krijgt iedereen een stroopwafel. De gids haalt een kaart van Nederlands koloniale imperium tevoorschijn. Hij vertelt hoe omvangrijk dat was en hoeveel peper er in die tijd in de Amsterdamse pakhuizen lag. ‘Maar er waren ook minder mooie kanten, zoals slavernij.’ Hij rommelt weer in zijn tas, trekt er een afbeelding van een geketende Afrikaanse vrouw uit en houdt hem omhoog. ‘Dat moet ook gezegd worden.’
We eindigen op de Dam. ‘Dat was fascinerend’, zegt een Amerikaan terwijl hij de gids geld toestopt. “En jij? Heb jij nog nieuwe dingen geleerd?’, vraagt een glimlachende deelneemster mij. ‘Een paar’, zeg ik. Het meeste wist ik eigenlijk al en toch had ik de Wallen nog niet eerder zo gezien.