Leon van de Reep woont al jaren op de Wallen, maar zoekt zijn vertier daar zo ver mogelijk vandaan. En dat terwijl toeristen van over de hele wereld juist naar het Red Light District toe trekken! Deze zomer treedt hij in hun voetsporen en zoekt antwoord op de vraag: wat zoeken die mensen hier?
‘Het zijn er zo veel hè’, zegt de man naast me plotseling. Hij heeft het gelijkmatig gebruinde gezicht van iemand die buiten is wanneer hij wil. Zijn marineblauwe overhemd met korte mouwen is gestreken, het bovenste knoopje los. Hij kijkt misprijzend de snackbar rond. Voor ons discussiëren twee Indiase jongens over het menu. Een jonge Britse vrouw struikelt over haar eigen hakken en trekt snel haar jurkje weer omhoog. Een paar stonede Italianen schuiven besluiteloos langs de snacks in de muur. De man maakt een gelaten armgebaar in hun richting. ‘Je kunt er helemaal niets tegen doen.’
'Ik kwam onderweg naar huis klem te zitten in zo’n groep Chinezen. Die gaan dus niet aan de kant en ik wist niet hoe ik eruit moest komen'
‘Ach, ik heb hier meer dan twintig jaar gewoond’, vervolgt hij en valt dan even stil. ‘Ik heb het niet zo snel, maar ik ben een keer helemaal claustrofobisch geworden. Ik kwam onderweg naar huis klem te zitten in zo’n groep Chinezen. Die gaan dus niet aan de kant en ik wist niet hoe ik eruit moest komen.’ Hij schudt z’n hoofd. ‘Toen dacht ik: nú is het genoeg. Ben naar het KNSM-eiland verhuisd. Veel eerder moeten doen.’ Als onze patat op is en we richting huis gaan, wenst hij me succes.
Thuis aangekomen zie ik mijn bejaarde buurman zijn vuilnis op de hoek zetten. Er springt een muis weg als hij zijn zak op de stapel gooit. Het is zondagnacht. Officieel is hij te vroeg. ‘Handhaving!’, zeg ik als ik achter hem sta. Hij richt zich moeizaam op, draait z’n hoofd en grijnst vaag. ‘Ik woon hierboven hè’, zeg ik voor de zekerheid. Ik kom hem af en toe tegen als hij met de transseksuele prostituees staat te kletsen. Hij groet dan beleefd terug maar lijkt me niet altijd meer te herkennen. ‘Weet ik toch’, antwoordt hij. ‘Bevalt het nog daarzo?’ ‘Jawel’, zeg ik. ‘Soms een beetje druk.’ Hij recht zijn rug. ‘Dan moet je hier niet gaan wonen’, zegt hij en hij kijkt me strak aan. ‘Je weet het van tevoren als je hier komt. Ik ben nu tachtig, woon hier al vijftig jaar en ik klaag nooit.’
Steeds vaker richt hij ook op de duiven zelf. Hij sist naar ze wanneer zijn dunne armen het gele apparaat heffen
Ik zie mijn buurman iedere ochtend voorzichtig, trillend, de trap naar zijn dakterras beklimmen. Altijd in een wit hemd en een witte onderbroek. Een half uur ploetert hij op de hometrainer die daar staat. Dan spuit hij met een hogedrukreiniger de duivenpoep van zijn terras. ’s Middags doet hij het nog een paar keer. ’s Avonds weer. Steeds vaker richt hij ook op de duiven zelf. Hij sist naar ze wanneer zijn dunne armen het gele apparaat heffen. De straal die hij afvuurt verandert in een wolkje en lost op. De duiven zijn weg voor het water ze bereikt.
‘Ik ken spuiten wat ik wil’, zegt hij als ik ernaar vraag. ‘Ze blijven maar komen.’ Zijn zilveren krulletjes dansen mee op zijn felle hoofdbewegingen. ‘Gék word ik ervan!’