Politieke inmenging met kunst en esthetiek is vooral iets van vroeger. Tegenwoordig is schoonheid gedepolitiseerd. Patrick Hoop schreef een essay over waarom ons huidige politieke stelsel zich mag - of moet - bemoeien met schoonheid.
Rond februari 1899 loopt vakbondsbaas en SDAP-oprichter Henri Polak de straat af. Aan het einde staat hij stil en tuurt omhoog, de koude Amsterdamse lucht in. Dáár gaat zijn vakbondsgebouw komen. Zijn burcht. De grond is aangekocht. Zesentwintigduizend gulden, een godsvermogen. Tot 1945 heet deze straat de Plantage Franschelaan. Later zal het zijn naam gaan dragen: de Henri Polaklaan. Zijn snor puntend bladert Polak de bouwtekeningen door. SDAP-partijgenoot H.P. Berlage heeft dit arbeiderspaleis ontworpen. Alleen nog de stempel van Publieke Werken, daar wachten ze op. Handgestikte vaandels van Franse generaals, servies van de Russische tsaar, het imposante, het verleidelijke, het mooie? De burcht wordt het Nederlands sociaaldemocratische alternatief. De schoonheid van de elite, voor het gewone volk bereikbaar. Die gedachte warmt hem.
En mij ook, bijna 125 jaar later. Vergeef me een sentimenteel begin. Noem het opbouw. Franse chanson! Mooi zijn die, chansons. En mooi, daar gaat het hier om. Gewoonlijk schrijf ik spreekwoordelijk de kop van rechtse polderregenten, ter bevordering van het menselijk project. Vandaag gaat het over ‘mooi’.
Hoe kan het dat politieke partijen anno nu geen werk maken van schoonheid? Hoe kan het dat schoonheid gedepolitiseerd is? Let maar eens op: onze goedgunstige democratisch gekozen heersers hebben het nauwelijks over wat mooi is. Hoe verdelen we het brood? Mogen mensen die ziek zijn ook brood? Hoe hard mag je rijden terwijl je brood eet? Dat zijn zaken die ze jaar na jaar in de Nederlandse partijprogramma’s afdrukken. Wat de Nederlandse politieke families onder schoonheid verstaan weten we niet. Als een partij-trouwe CDA’er een wijk ontwerpt, vraag ik me af of die wijk anders wordt dan wanneer een VVD’er hem ontwerpt. Het regerende idee lijkt dat kunst een tere bloem is, die alleen groeit zolang je hem ver van de Tweede Kamer vandaan plant. Om platstampen te voorkomen neem ik aan, want waar olifanten vechten wordt het gras vertrapt. Is dat een vervullend antwoord? Wat mij betreft niet.

Ondergeschikt mooi
Mogen partijen een eigen esthetische visie hebben? De liberaal Thorbecke zou me op een ‘kunst is geen regeringszaak’ trakteren. Gerrit Komrij zou ‘kunstenaars zijn zwanen, geen ezels die pakjes dragen’* uit zijn hoed trekken – en ik zou hartelijk met hem mee lachen. Absoluut, Gerritje K. Absoluut moeten we terughoudend zijn om schoonheid een politieke halsband om te doen! Nog los van het feit dat kunst een rare status aparte heeft (het politieke apparaat mag wél kiezen om een bos te kappen waar ik persoonlijk veel moois tegenkom), is de algemene acceptatie dat schoonheid en politieke partijen geheel aparte velden zijn toch vooral nieuwheid uit de 21e eeuw.
Door Italië verspreid kun je zwaarlijvige autoriteitsmausolea vinden: de gebouwen van Mussolini. Liefdeloos, kleinmakend en tegelijkertijd onschadelijk, een beetje zielig, als littekens van steen. Ten kwade kan het dus, je als politieke kracht met mooi bemoeien. De totalitaire partijbaas die kunstopdrachten uitdeelt is soms zelfs afwezig: Marinetti en anderen van het Italiaans futurisme verheerlijkten fascistisch geweld, de oorlog, de moraalloze dadendrang zónder dat Il Duce hen daartoe hoefde te verleiden.
Door de weigering een schoonheidsideaal te formuleren, worden esthetische beslissingen nu vaak door de markt gemaakt
Ten goede kan het ook. De historische missie van de linkerflank kan je ongeveer samenvatten als: maak het mooie toegankelijk voor alle mensen en maak alle mensen ontvankelijk voor het mooie. Het Amsterdams stadsbestuur werkte ongeveer honderd jaar geleden samen met socialistische architecten en kunstenaars als Michel de Klerk aan een ‘waardig woonmilieu’. Woningcomplexen met licht en ruimte verrezen. Op de buitenmuren kunstig gemetselde bakstenen, op de gevels gebeeldhouwde kunstwerken. Vormgevers van wat later de Amsterdamse School zou gaan heten, wilden Amsterdammers via schoonheid verheffen (en warm maken voor het socialistisch ideaal).
Twintig jaar daarvoor liet Henri Polak de Burcht van Berlage bouwen. Tijdens een rondleiding in 2023 (ik was herkenbaar aan het kwijlspoor) werd een anekdote verteld. Een diamantslijper vroeg: ‘Meneer Polak, waarom al dat moois? Wij zijn maar arbeiders, die hebben daar toch niets mee?’ Waarop Polak gepikeerd reageerde dat zijn klasse trotser moest worden: ‘Máár arbeiders? Arbeiders maken de wereld – wie anders verdient die schoonheid?’
Schoonheid en idealen
In een normaal functionerende rechtsstaat – heb je een exemplaar thuis liggen, graag per postpakket opsturen naar mijn huisadres! – zou een visie op schoonheid betwistbaar moeten zijn. Bij een politieke machtswisseling wordt de grondrechtelijke ruimte om iets anders mooi te vinden dan de machthebber (goddank) met rust gelaten. Zelfs tijdens het interbellum, waar kunst als een ‘beschavende gemeenschapsvormende kracht’ werd gezien, klopten er geen censuur-ambtenaren op de deuren. En in onze roerige tijd liggen er na verkiezingen geen brandende romans op straat.
Door de weigering een schoonheidsideaal te formuleren, worden esthetische beslissingen nu vaak door de markt gemaakt. Wie geen eisen heeft, zal moeten schikken. Projectontwikkelaar Jan de Pakkenman weet het namelijk wel. Hij heeft tienduizend goedkope doos-met-glas prefab woningen te koop, en zin om wat te verdienen. Niet kiezen voor mooi wordt automatisch kiezen voor niet mooi. ‘Het is [het streven naar] winst,’ schrijft William Morris vingerwijzend in How We Live and How We Might Live, ‘dat een hele wijk binnen een wolk van zwavelachtige rook verpakt; dat prachtige rivieren verandert in smerige riolen.’
Partij van toen, de partij van nu
Wat een partij is, is in 125 jaar flink veranderd. Dat de massapartij van circa 1920 tot 1980 honderdduizend leden kon trekken, kwam doordat politiek toen levensbeschouwelijk was. De partij was niet één landelijk kantoor met een tabaksgelig systeemplafond. De partij was een trillend organisme met eigen scholen, verenigingen, vakbonden, sportclubs, woningbouwverenigingen en verbanden. Als je in Nederland een gewoon leven had, was je geëngageerd, puur omdat het leven zich in politiek geallieerde organisaties afspeelde. Men was niet lid van een partij, men was deel van de partij. Vanaf de jaren zeventig zette de ontzuiling daar het mes in. Het (politieke) gemeenschapsleven liep leeg. De tijd werd apolitiek. Vakbonden hoorden niet meer bij een partij, verenigingen vielen langzaam uit elkaar. Met die ontbinding sneuvelden ook de georganiseerde kruisverbanden tussen de partij en geëngageerde kunstenaars.
Wat ooit een gebreide trui was, is uit elkaar geplozen tot stof, en dwarrelt nog steeds losjes door de kamer
Die tijd is voorbij. Je moet toch geweldig goed kunnen fantaseren om Nederland anno 2025 apolitiek te noemen. De thermometer van onvrede loopt overal op. De tijd is absoluut een politieke, maar zoals Anton Jäger beargumenteert in zijn werk Hyperpolitiek is het vooral een tijd zonder de partij. De verwachte golfbeweging terug naar de massapartij is er niet. Er zijn ad hoc groepjes en mediahypes. Van een heropleving van levensbeschouwelijke verenigingen is geen sprake. Wat ooit een gebreide trui was, is uit elkaar geplozen tot stof, en dwarrelt nog steeds losjes door de kamer. Collectief antwoorden op grote politieke vragen kan deze stof niet. Een nieuwe esthetiek introduceren tegenover kapitalistisch non-design evenmin. Het is opvallend dat de grote Nederlandse spelers op het gebied van design en vormgeving (de Rem Koolhazen en MVRDV’s van de wereld) een soort generic city bouwen zonder een krachtig georganiseerde tegenbeweging voor meer menselijke architectuur.

Werk maken van nieuwe schoonheid
Werk maken van een permanente organisatie kan het tij keren en ook de bakermat van het mooie zijn. Wanneer een partij vervlochten is in het maatschappelijke leven, kan een bepaalde esthetiek zich ontwikkelen. Dat beneemt de kunst en het mooie niet de adem; dat zorgt voor meer ruimte. Mensen zoeken levensovertuiging bij een partij. Esthetisch besef hoort daarbij. Geef je daar geen richting aan, dan wordt mooi synoniem aan snelweg, hotelkamer en winkelcentrum. Natuurlijk kan dat leiden tot het ‘verstikkende Nederlandse provincialisme en gezapige kleinburgerlijk-christelijke cultuur van de verzuilde moerasdelta’, zoals Frits Boterman in Crisis en Utopie de tijd beschreef waarin Nederlandse ongebonden intellectuelen en schrijvers werkten. Het kan ook leiden tot de Amsterdamse School, of de Burcht van Berlage.
Als de architectuur als een hemelse constellatie samenwerkt is het heerlijk om dáár te zijn. Smaakvolle gepastheid, de unieke vlam van onze cultuur en onze tijd zit gevangen in een goed ontworpen gebouw. Wanneer je tussen die schoonheid loopt, kun je je verbazen en word je door de tijd opgetild.
Je wordt meer dan je was. Schoonheid maakt een plek uniek – de omgeving wordt een manier om je te verhouden, om die wereld terug te begrijpen. Amsterdam zou minder mooi zijn zónder het Rijksmuseum, gracht, Het Schip, en misschien Amsterdam niet zijn. Utrecht zou minder mooi zijn zónder de Neude bibliotheek, Inktpot, Rietveld-Schröderhuis, en misschien Utrecht niet zijn.
De organisatie die een hoge ster laat schijnen, prachtige gewelfde kathedralen bouwt, gekleurd baksteen in het land legt. Díe organisatie verleidt ons. We kunnen verliefd worden op die schoonheid, en daarmee ook een beetje op de partij die de schoonheid deze wereld in brengt.
Zo heb ik in mijn slaapkamer een bronzen beeldje staan. Ik kijk er graag naar. Stevig op een brons plateau staan twee mensfiguren. Samen tillen ze iets, als een gevierde prestatie, de hoogte in. Dat roert me. Wanneer ik naar het beeld kijk, dan denk ik: ja, dat ís ook zo. Atlas was een eenzame straflijder, maar samen kun je verdomme de wereld optillen. Ik denk aan Polak en Berlage. Zij deden het. Schoonheid, ook die maakt me politiek.
* Pots, R. (2001) ‘De tijdloze Thorbecke: over niet-oordelen en voorwaarden scheppen in het Nederlandse cultuurbeleid’. In: Boekmancahier, jrg. 13, nr. 50, 462-473.
Patrick Hoop (1993) is schrijver, politiek strateeg en voorzitter van de Collectieve Beweging. De oude politieke orde staat op instorten. Patrick werkt hard aan de bloei van een nieuwe.
Hannes Schievink (Die/Hij/Haar) onderzoekt de bombastie van het platte beeld en werkt met een focus op religie, esoterica, en de menselijke ervaring. In diens illustraties staan spel, sfeer en plezier voorop.


















