Het is mei en de lente is volop losgebarsten als ik met K. en P. voor ruim een week vertrek naar Frankrijk. We schrijven alle drie en lopen thuis soms vast: te veel mensen die iets van ons willen, betaald werk af te ronden, het huishouden om bij te houden. In de oude meisjesschool waar we acht nachten verblijven kunnen we ongestoord lezen, typen, schrijven. Binnen is het koel, het behang bladdert van de muren, de voetstappen van de afgelopen eeuwen hebben de zware houten trappenhuizen vervormd.
Aan het einde van de dagen, als de letters nog maar stroef uit mijn vingers komen pruttelen, zoek ik een stoel op in de gigantische tuin om Prousts Op zoek naar de verloren tijd te lezen. K. en ik besloten een jaar geleden de hele zevendelige romancyclus uit te lezen, en al annoterend besef ik dat het waarschijnlijk, als we op dit tempo doorgaan, nog zo’n zes jaar zal duren voor we die uit hebben. Op de achtergrond maakt iemand muziek, twee katten liggen lui uitgestrekt in de zon te baden, de pauwen roepen, in het gras vind ik hun veren, ik verzamel ze op mijn schrijfbureau.
Iets minder dan elf jaar geleden ging ik ook naar Frankrijk om te schrijven. Mijn bachelorscriptie moest af. Thuis sliep ik slecht, ik kon moeilijk uit bed komen. In de bibliotheek van de universiteit, omringd door computers en koffiedrinkende studenten, sleet ik mijn dagen en raakte ik bij vlagen in paniek, overtuigd dat het allemaal echt niet zou gaan lukken. Met een koffer vol boeken en te weinig kleren reisde ik af naar de Dordogne, waar mijn moeder op retraite was en ik in een extra huisje naast het hare twee weken mocht gaan zitten werken. Ik begon driftig de romancyclus van Proust te lezen, op zoek naar een tekst waar ik in mijn onderzoek naar zou kunnen verwijzen, maar na de zoveelste omschrijving van een kerkinterieur gaf ik het op. Te saai.
Alsof de geest van mijn jongere zelf door de tekst heen schemert.
Ook nu is de geannoteerde versie van deel 1 mee, de stickers er nog ingeplakt. De lijm van de kaft laat los, de rug van kleur verschoten, en al terugbladerend kom ik de twintigjarige versie van mezelf tegen. ‘Haha’, ‘Barthes’, ‘!!!’, ‘Derrida?’, ‘expliciete referentie’, ‘liefde voor het onbestemde’, ‘???’, ‘inderdaad!’. Gekras, strepen, rondjes en pijltjes waarvan ik geen idee meer heb wat ze betekenden. De dingen die ik toen grappig vond, vind ik nu de minst interessante passages. Mijn neiging overal Derrida, Nietzsche en Baudrillard in de kantlijn te noemen, vind ik anno 2022 irritant, en de mooiste stukjes van het boek heb ik maagdelijk wit gelaten: kennelijk vond ik daar elf jaar geleden niks bijzonders aan.
Aan het eind van de middag vertel ik P. en K. over mijn vreemde leesproces, alsof de geest van mijn jongere zelf door de tekst heen schemert. Ik ken mezelf niet terug, het boek lijkt een ander boek geworden doordat ik zelf ben veranderd.
We liggen in het gras te lezen als de zon langzaam wegtrekt. Ik trek een streep onder een zin die me aan het denken zet: ‘Want een mens kan niet veranderen, dat wil zeggen iemand anders worden, en zich intussen onderwerpen aan de gevoelens van degeen hij niet meer is.’ Ik denk aan mezelf als ik over zes jaar, voor het bespreken van deel 7 met K., nog eens terugblader in mijn geannoteerde boeken. Ik heb geen idee wie ik tegen die tijd ben, maar in de krabbels in de kantlijn zal ik allicht de verloren tijd kunnen terugvinden.
Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.
Bjorn Gort is een illustrator uit Oosterhout die altijd op zoek is naar nieuwe perspectieven. Hij speelt met de vormen van de werkelijkheid en gebruikt zijn lijnenspel om zijn blik op de realiteit weer te geven.