Wie zie jij als je in de spiegel kijkt? Voldoe je aan het beeld van 'de gemiddelde mens', of niet? Tom Kniesmeijer vraagt zich af waarom afwijken van het gemiddelde zoveel weerzin oproept en of hét gemiddelde wel bestaat. 'Precies op het gemiddelde past niemand'.
Ik sluit mijn ogen en ben terug in de Leidsestraat. Wanneer was het precies, dat ik daar in elkaar getrapt werd? 1981? Of 1982? Echt vergeten ben ik het niet, het hangt ergens achteraan mijn geheugenrek, ingedroogd, het drama al snel uit het voorval gesijpeld. In de jaren tachtig was het misschien geen dagelijkse kost, maar zeker niet ongewoon, om als homo op straat uitgescholden en geschopt te worden. Een kwestie van schrikken, weglachen en door. Dat de herinnering veertig jaar later alsnog naar boven komt, is een gevolg van de theatervoorstelling Gendermonologen van Raymi Sambo Maakt. Vijf jonge spelers tonen daarin wat het betekent om niet in het binaire genderplaatje te vallen. Het is een deels vrolijke, deels informatieve en vooral onrustbarende voorstelling. Kunst is krachtig wanneer het een spiegel vormt.
Mijn herinneringen komen los tijdens de scène waarin Joëlle Toeange vertelt over de aanval die zíj́ kreeg te verduren op straat: er was de pijn, er was het gebrek aan reactie – niemand hielp. En na afloop was het wachten op de impertinente vragen en de impliciete beschuldiging: je wordt toch niet zómaar in elkaar geslagen? Herkenning. Ik keek naar Toeange en wilde haar ter plekke een dikke knuffel geven. Een prinses, noemde ze zichzelf. Wie sloeg er nou een prinses die zo straalde als zij?
Iemand die het stralen van een ander niet verdraagt.
Begin jaren tachtig speelde ik zelf in een toneelstuk. Op een podium staan beviel me goed. Nadat we ons succes hadden gevierd aan de bar, begaf ik me uitgelaten naar de nachtbus. Misschien viel dat de drie skinheads op. Ze schoffelden me onderuit en toen ik begon te schelden hadden ze hun slachtoffer gevonden. Uitgelaten geluk is niet iets wat men minderheden zomaar gunt. En het uitkafferen was een luxe die witte heterojongens exclusief voor zichzelf reserveerden. Ik incasseerde de schoppen, stond op en wankelde verder. De details van de busrit naar huis kan ik nog heel precies terughalen: de opluchting dat de buschauffeur me binnenliet, de lege stoelen om me heen. Bloed deppend probeerde ik de blikken vol weerzin van me af te duwen. De dagen erna bleek hoe gemakkelijk medeleven een beschuldigend randje krijgt. Na een ‘jeetje, zeg’ en een korte stilte volgden al snel ‘wat had je aan, dan?’ of ‘was je soms aan het flirten?’
‘Zag je er al te gelukkig uit?’ Dat was de betere vraag geweest, besef ik na de monoloog van Toeange. Het daderprofiel wijzigde zich met de jaren, de aanleiding is dezelfde gebleven: hoe durf jij, minderheid van dienst, mij met geheven hoofd voorbij te lopen, te stralen – en te denken dat je daarmee wegkomt. Het zijn bij het geweld niet eens de klappen die de meeste pijn doen. Het is de beklemdheid, de zelfschurende angst die je kan overvallen, zodra je als minderheid, zichtbaar jezelf, de openbare ruimte betreedt. De wetenschap dat niet je gedrag, maar het simpele feit van je bestaan willekeurige passanten tot razernij kan brengen.
Dat mij als slachtoffer van geweld gevraagd werd of ik misschien liep te flirten zegt iets. Was het geweld terecht, of ietwat afgezwakt, logisch als ik had lopen flirten? Prangender is de vraag waarom er veertig jaar later nog steeds minderheden worden aangevallen, louter omdat ze zich niet verbergen. Niet iedere agressor schopt of slaat. Wel zie ik steeds vaker berichten op sociale media langskomen: ‘jullie [minderheden] hoeven je levensstijl niet zo nadrukkelijk in mijn gezicht te wrijven.’
Toeange en ik werden aangevallen, niet ‘zomaar’ en niet om iets waar we wat aan konden doen, maar omdat we opvielen. Wij – van alle letters van het LHBTIQ+ alfabet hoor je dat ze vaker weerstand ontmoeten – krijgen klappen omdat zij zich ongemakkelijk voelen. Een afwijking van het gemiddelde maakt veel mensen onzeker.
De weerzin tegen alles wat woke is, staat voor de wens om álles wat ‘afwijkt’ te bannen, om de eigen weerzin tot wet te promoveren
Precies op het gemiddelde past niemand. Er is altijd een detail uit je karakter en keuzes dat erbuiten valt – de geur van rookworst staat je tegen, of je kan de tekst van Engelbewaarder niet meebrullen. Volkomen normaal doen is niet te volbrengen voor een individu. We zijn ongemiddelde mensen. Juist daarom heeft het gemiddelde zo’n aantrekkingskracht, vermoed ik. Het is de kaarsvlam waar de mensheid omheen fladdert. Is het daarom dat mensen zo ongemakkelijk worden van minderheden die hun vlam van binnen hebben branden – en daarom in de openbare ruimte lopen te stralen? Dat ze afwijken is al vreselijk, wanneer ze niet eens meer moeite lijken te doen om bij het gemiddelde te blijven, roept hun aanwezigheid een primaire agressie op: ‘Uitslovers!’
Ik durf de stelling aan dat een groot deel van Nederland tegenwoordig zo onzeker is over de eigen identiteit, dat de norm voor wat getolereerd wordt bij anderen alsmaar nauwer wordt getrokken. En het leidt geen twijfel dat de vuurlinie ligt bij gender identiteit. Er worden in Nederland op schooltoiletten – naar mijn weten – nog geen kinderen zodanig in elkaar geslagen dat ze de volgende dag tot zelfdoding overgaan, zoals de non-binaire Nex Benedict, in Oklahoma. Geen Nederlands kamerlid zou durven herhalen wat de senator van de Amerikaanse staat in een reactie stelde: ‘We zullen er alles aan doen om dit soort viezigheid buiten onze Republikeinse staat te houden.’ Daarbij gold Nex als de viezigheid, niet hun aanvallers.
Ik schrik ervan, als ik die laatste regel opschrijf. Het zorgt voor een misselijk gevoel in mijn buik. Precies het gevoel dat ik herken van bedreigende situaties op straat. Ook in Nederland draait de wind, ik voel de kilte in mijn botten. Ook hier kweekt een conservatieve beweging onrust, bijvoorbeeld over seksuele voorlichting waarin diversiteit centraal staat en sturen rechtse politici aan op intrekking van wetgeving die het leven voor trans en non-binaire personen verbetert. Het verontrustende is dat de onrust georganiseerd is, dat er een plan achter zit. De weerzin tegen alles wat woke is, staat voor de wens om álles wat ‘afwijkt’ te bannen, om de eigen weerzin tot wet te promoveren. Om de macht van het grote gelijke te kunnen vestigen: omdat ik onzeker ben, moet jij als mij zijn. En anders moet je maar dood.
Terug naar de Gendermonologen. ‘Welkom in onze safe space, vrij van vooroordelen en kritiek.’ Zo begint acteur Sjoerd Eltink de avond. Die belooft ons participatietheater. ‘Gelukkig zitten we veilig middenin,’ fluister ik tegen mijn vriend. Zie ons daar zitten in de zaal, ongemakkelijke toeschouwers. Terwijl wij strak vooruit kijken – geen opening bieden – loopt Eltink met de microfoon naar een man aan de rand van de zaal. ‘Hoe was het, jouw eerste keer seks?’, vraagt die vrolijk aan de man. Er volgen meer vragen en mijn ongemak groeit. De vragen zijn al te vrijpostig: ‘Oraal, genitaal, of met de hand?’ Even later worden we opgeroepen luid mee te zingen met een vaginalied. Dat wil ik niet. De spelers dringen aan.
Alsof ik in een korset gehesen werd, hun vragen de rijgdraden die me langzaam de adem benamen
Het gevoel van langzame, maar onontkoombare dwang. Waar doet het me aan denken? Ineens weet ik het. Aan de avonden in mijn jeugd waarop ik zo onzichtbaar mogelijk door de ruimte probeerde te bewegen om vragen van tantes, vrienden en onbekenden te mijden. De gesprekken over zaken waar ik niets mee had of wilde hebben: voetbal, vrouwen en voertuigen: ‘Vertel, heb jij al een meisje, Tom?’ Er lag een nadrukkelijke verwachting van vanzelfsprekendheid in hun vraagstelling. Als ze schrokken van mijn antwoord, dan lag de schuld bij mij: ik deed niet leuk mee. Die beklemming: alsof ik in een korset gehesen werd, hun vragen de rijgdraden die me langzaam de adem benamen.
Jezus, wat slim. Wat een vondst. Het ongemak waar de spelers zelf dagelijks tegenaan lopen, wordt feilloos en trefzeker gespiegeld. Ze schuiven het de zaal in, waar het thuishoort. Het is júllie ongemak, hier heb je het terug. Niet wij moeten er iets mee, maar jullie. Wij zijn. Wen er maar aan.
De Gendermonologen zijn een belangrijke culturele en maatschappelijke aanjager. In de veilige setting van het theater duwen ze tegen het maatschappelijk ongemak rondom gender identiteit. Ze nemen het publiek mee in een viering van diversiteit en een lofzang op de ongemiddelde mens die we stuk voor stuk zijn. Elke afwijking is een spiegel, die duidelijk maakt dat niemand normaal is. Niet de afwijking is het probleem, maar de angst ervoor. Alleen erkenning en gewenning helpen tegen het ongemak. Stijg boven je ongemak uit, vragen de spelers ons. Jij mag zo grijs zijn als je wilt. En om je heen zullen altijd mensen rondfladderen die een fellere kleur hebben, die van kleur wisselen of meerdere kleuren in zich dragen. Hun bestaan is alleen ongemakkelijk voor je wanneer je je eigen eigenaardigheden al spannend vindt. Dat is een probleem dat je zelf mag oplossen. Jij hoeft jouw ongemak niet zo nadrukkelijk in ons gezicht te wrijven.
Het is normaal om mensen ruimte te geven en net zo normaal om een grens aan te geven. Dat neem ik me voor, na het bezoek aan deze indringende voorstelling. Er ligt een grens tussen humor en minachting en ik kan me actief uitspreken wanneer die overschreden wordt. In dreigende situaties kan ik hulp aanbieden. Samen een stukje oplopen kan al enorm helpen. Over veertig jaar moet het echt uitgebannen zijn, dat straatgeweld tegen de meest gehate minderheid van het moment.
Tom Kniesmeijer is psycholoog en schrijft verhalen en essays. De kronkelingen van de tijdgeest én individuen die afwijken van de norm ontroeren hem. Twee korte verhalen werden gepubliceerd in tijdschrift Proefdruk en Hard//hoofd magazine plaatste zijn essay Vijftig jaar vrijheid van beweging, over discorevolutionair Tom Moulton. Welgemoed werkt hij aan de afronding van zijn eerste roman.
Hannes Schievink (Die/Hij/Haar) onderzoekt de bombastie van het platte beeld en werkt met een focus op religie, esoterica, en de menselijke ervaring. In diens illustraties staan spel, sfeer en plezier voorop.