Asset 14

Huizen, omhulsels

Huizen, omhulsels

Anne Schepers had nooit gedacht dat ze een huis kon kopen. Tijdens de verbouwing denkt ze na over huizen als politiek middel, hoe het is om als sociale klimmer ruimte in te nemen en waarom dromen over een fantasiehuis een privilege is.

Een van de eerste dingen die opvalt bij frequent bouwmarktbezoek is de mate waarin Gavin DeGraw wordt gedraaid. Dat is namelijk vaak, heel vaak. De doorsnee mens (n=1 namelijk ikzelf) denkt absoluut nooit meer aan Gavin DeGraw, hitmaker die in 2003 beroemd werd met songteksten als ‘staring at a maple leaf, leaning on the mother tree, I said to myself we all lost touch’ uit de megahit Chariot, over ons verlies van contact met de natuur. Ook I don’t want to be en Follow through werden megahits, het type Sky Radio-nummer dat 21 jaar na dato nog steeds in de speellijsten staat. Het gaat dan ook niet slecht met Gavin DeGraw, blijkt als ik naslag naar hem doe: hij treedt nog steeds op in de Verenigde Staten en maakt nog altijd muziek, al zijn de nieuwe nummers blijkbaar niet langer Sky Radio-waardig.

Op 1 oktober 2023 krijgen mijn vriend en ik een gigantische bos sleutels overhandigd in een chique kantoorvilla aan het Vondelpark. We drinken wolkige cappuccino’s, schudden de perfect gemanicuurde hand van de notaris en ondergaan zijn gelaten blik wanneer we de notarisklerk bedanken voor al haar harde werk. We vertrekken met de sleutels, een mapje met papieren en ‘de foto’ waarop ik ongemakkelijk glimlachend de pen omhooghoud waarmee ik zojuist een krabbel heb gezet onder het contract dat ons voor dertig jaar in een financiële gevangenis stopt.

Ik wil in een toeterende auto rondrijden met mijn middelvingers opgestoken uit het raam – they said it couldn’t be done

Naast dat gevoel – wat hebben we in godsnaam gedaan – ervaar ik één andere, vrij dominante emotie: alsof ik in een toeterende auto rond wil rijden met mijn middelvingers opgestoken uit het raam – they said it couldn’t be done. Als sociale klimmer hebben mijn ouders me geprept voor dit moment. Ik ben vrij: een huis kopen is de ultieme kroon op hun werk. Zo min mogelijk uitgeven tijdens mijn studie, niet op reis gaan, zo snel mogelijk gaan werken, werk zoeken waarmee je geld verdient: het is allemaal niet voor niets geweest. Nu ben ik voor de helft eigenaar van een woning die sinds hij gebouwd is niet meer is gerenoveerd, aan het randje van de stad.

In de weken die volgen word ik onderdeel van een nieuwe wereld: die van stug verbouwstof, gruis in je beha en onderbroek, slooppuin stapelen in een container en knakworsten – heel veel knakworsten. De bouwmarkt is mijn safe space. We doen onze verbouwing zoveel mogelijk zelf, om geld te besparen. Omdat altijd meer stofmaskers, tangen of veiligheidsbrillen nodig zijn, maak ik me dagelijks uit de voeten voor een halfuur zalige rust tussen de douchekranen en de stem van Gavin DeGraw.

*

Het is november 2023 en ik sta, gekleed in een sportlegging, oude trui en wandelschoenen, gestoken in handschoenen, veiligheidsbril en koptelefoon, met een hamerboor zo groot als mijn onderarm, stuc van de muur van mijn nieuwe huis te drillen. Sommige muren zijn van kiezelsteen: samengeplakte steentjes die dun en poreus zijn. Het duurt dan ook niet lang tot de eerste koevoet er doorheen vliegt en er kruimelige gaten ontstaan. Het is november 2023 en Israël is sinds een maand Gaza weer aan het bombarderen. Uit vliegtuigen dwarrelen papiertjes waarop staat dat mensen het noorden van de Gazastrook moeten verlaten en naar het zuiden moeten evacueren. Er is iets heel vreemds aan het moedwillig kapotmaken van muren, plafonds en vloeren, aan het jakkeren van de sloophamer door een badkamer die gewoon nog werkt. Aan de aannemer die zegt dat we beter niet langs kunnen komen zodra hij in het huis aan de slag gaat, omdat het dan ‘oorlog’ is. Dat we vrijwillig een huis tot op het bot strippen terwijl tegelijkertijd mensen toezien hoe hun huis gestript wordt door een genocidale macht die hen daar niet wil hebben, daar in hun eigen huizen.

We strippen vrijwillig een huis tot op het bot, terwijl tegelijkertijd mensen toezien hoe hun huis gestript wordt door een genocidale macht

We trekken volledige plafonds naar beneden, jakkeren een met duizend spijkers vastzittende vloer eruit en stapelen honderden kilo’s sloopafval in drie containers. Het zijn weken van ongelofelijke herrie en dik grijswit stof dat alles bedekt, zelfs een filmlaagje over de koffie legt. Ondertussen bepalen we de ideale indeling van het huis. We kiezen welke deuren dichtgemaakt kunnen worden, bestellen materiaal en sjouwen het omhoog, ontwerpen een zo goedkoop mogelijke keuken en badkamer. Alles om ons klaar te maken voor het leuke deel: de wederopbouw.

En dus is er veel om over na te denken terwijl ik in die steeds grijzer wordende schoenendoos, van de buitenwereld afgesloten door mijn koptelefoon en werkbril, met een koevoet tegen massieve oppervlakken sta te meppen. Toch dwalen mijn gedachten tijdens het werken af. Ik ben 9 jaar oud en zit op de vloer van de slaapkamer van mijn beste vriendin, waar we de Lego verdelen om elk een huis te kunnen bouwen. Elk muurdeel, elk poppetje wordt besproken en verdeeld, daarna bouwen we huizen die grotendeels bestaan uit turnzalen en paardenstallen. Ik vraag me af of de architect die mijn nieuwe buurt ontwierp ook dacht aan kinderen die op paardrijden en turnen zouden gaan. En hoe hij dat nu ziet – de buren vertellen ons dat hij nog leeft. De panden die hij bouwde, bleven in zijn beheer en zijn kinderen bouwden hier een vastgoedbedrijf omheen. Hun website staat vol gloednieuwe Zuidas-panden. De woningen die ze in onze buurt nog altijd verhuren, hebben stuk voor stuk keukens uit de jaren zestig, enkel glas van 3 millimeter dik en gaskachels die de bewoners hoofdpijn geven.

*

Nog even terug naar die slaapkamervloer vol Lego. We verdeelden elk onderdeeltje en elke pop, bouwden onze huizen, en daarna was het al zo’n beetje klaar. Het ging niet om wát we speelden met Lego of met Barbies, maar om de opbouw daar naartoe; we bouwden hun huizen, bepaalden wie ze waren en richtten hun levens in. We hadden weinig interesse in het daadwerkelijke spelen.

Het ging niet om wát we speelden met Lego of met Barbies, maar om de opbouw daar naartoe; we bouwden hun huizen, bepaalden wie ze waren en richtten hun levens in

Mijn voorliefde voor huizen, of vooral: kijken naar huizen, is een overblijfsel uit deze kindertijd. In de wijk waar ik opgroeide, met haar huizen die eind jaren ’80 gebouwd waren, haar speelpleintjes en felgekleurde voordeuren, viel niet veel te bekijken– het enige wat er daar toe deed was bij wie je tussen de middag pannenkoeken kon verwachten voor de lunch. Toen ik ging kijken bij middelbare scholen kwam ik voor het eerst in mijn leven in een stad die niet gebombardeerd was in de Tweede Wereldoorlog. Een historisch centrum, een schoolgebouw met een klokkentoren en een ronde marmeren hal met een trap die zich splitste voor het beeld van een Griekse godin, alsof het Zweinstein was.

Naarmate ik op die middelbare school meer vrienden maakte, nam het aantal fantastische huizen dat ik mocht bezoeken toe. Een zomers slaapfeestje op het dakterras van een grachtenpand, of de immens lichte, witte ruimte die de woonkeuken is van de ouders van mijn beste vriendin, of het huis waar vanuit je direct het strand opliep. Met als absolute hoogtepunt de vriendin die in een sprookjeshuis woonde met een torentje erop – en in dat torentje bevond zich haar slaapkamer. Ik klapte telkens weer bijna uit elkaar van verbazing en vreugde dat deze huizen konden bestaan, dat je omringd kon zijn door zoveel schoonheid en dat dat dan je leven was.

Sindsdien keek ik anders naar de huizen op de route naar school: niet alleen meer om te kijken of ze mooi waren, maar ook om te kijken voor welk huis ik me niet zou schamen

Tegelijkertijd leidden deze inkijkjes in de levens van anderen tot vergelijking met mijn eigen omgeving, en die kwam er maar bekaaid vanaf. Zo begon ik heel goed te kijken wanneer ik van school naar huis fietste: hoe verder ik de stad uitging, hoe lelijker de gebouwen werden. Eerst waren er portiekflats naast een benzinestation, dan, na het bedrijventerrein, de massale hoge flats. Daarna reed ik mijn eigen dorp binnen, waar ineens drie landhuizen en een paar villa’s uit de grond schoten, om vervolgens geleidelijk steeds kleiner te worden qua bebouwing. Ik fietste zo lang mogelijk langs mooie huizen, over het villalaantje met de poort van bomen, langs de enigszins oké twee-onder-een-kapwoningen, tot ik mijn eigen straat in moest en, bam: alles lelijk. Op elkaar gepropte rijtjeshuizen die wel van bordkarton leken, met felgekleurde voordeuren en palen om het geheel, tegen alle bedoelingen in, nog troostelozer te doen lijken.

Nooit zal ik de dag vergeten waarop ik iemand ophaalde van het station, die daarna bij mij achterop de fiets zat, waardoor ik langzaam fietste. Op het villalaantje kwam steeds de vraag: ‘Is dit je huis?’ ‘Nee.’ ‘Is dit je huis?’ ‘Nee, nog een stukje verder.’ We fietsten de hoek om, zon op de felgekleurde voordeuren: alles lelijk. De buurmannen zaten op de stoep, hun slippers bungelend aan hun voeten, en riepen naar iedereen die langskwam.

Sindsdien keek ik anders naar de huizen op de route naar school: niet alleen meer om te kijken of ze mooi waren, maar ook om te kijken voor welk huis ik me niet zou schamen als ik er woonde. In welk huis ik met trots mijn vrienden uit zou nodigen, en vooral: in welk huis ik me beter zou voelen over mezelf.

*

Dit alles kwam ook omhoog toen ik Real Estate las van Deborah Levy, het derde deel uit haar autobiografische reeks. Als gescheiden vrouw met een eigen appartement boven op een heuvel, met gangen die eindeloos en loeiwarm zijn, en met een draaimolenpaard voor het raam en een aftands schuurtje om in te schrijven, fantaseert ze constant over een eigen huis: een mooi, groot huis, dat soms in Griekenland en dan weer elders staat, waar rotsen zijn of een zwembad waar ze in kan duiken, waar de muren behangen zijn met kurkuma-kleurig satijn en het zonlicht altijd binnenvalt alsof het golden hour is. Op de vraag waarom ze hier zoveel over fantaseert komt geen duidelijk antwoord, behalve dat ze nu op de leeftijd is dat ze behoefte heeft aan een plek die volledig van háár is, een plek waar ze thuis is, en als ze daar zou zijn, dan zou alles goed zijn.

Dromen over een fantasiehuis is een privilege

Mijn eigen fantasiehuis staat aan een lange laan met een groenstrook in het midden. Het huis is statig en hoog, met een kleine voortuin en een dubbele voordeur in Jugendstil-stijl, een bijkeuken met een damvloer die overgaat in een veranda met een trap naar de tuin, een zwembad in de kelder, een werkkamer met muren die volledig door boekenkasten beslagen worden en een glazen wand die naar beneden kan, zoals de werkkamer van Prins Bernhard op Paleis Soestdijk, grenzend aan een dakterras, en verder luchtige slaapkamers, een badkamer met kleine roze mozaïektegels en een ingebouwd bad met traptreden, een zolder zo groot dat je er kunt rolschaatsen. Dit huis bestaat al heel lang. Tijdens lange autoritten liet ik er vroeger in mijn fantasie grote Gossip Girl-achtige verhalen afspelen, vol gemaskerde bals en bedrog. Niet alleen de werkkamer, maar ook de badkamer met roze tegels, de veranda met de trap naar de tuin en de rolschaatszolder ontleende ik aan de realiteit. Zo werd mijn fantasiehuis een knip- en plakwerk, net als de achtergronden in de speelgoedreclames van mijn kindertijd.

Als je het zo bekijkt, hebben veel mensen twee huizen: het huis waar je van droomt, en het huis waar je daadwerkelijk in woont. Maar dromen over een fantasiehuis is een privilege. Wie geen huis heeft – bijvoorbeeld omdat je hard op zoek bent, of omdat je huis je is afgenomen – droomt van een huis: een dak boven je hoofd, een veilige plek waar je de buitenwereld buiten de deur kunt houden en dus in zekere zin vrij bent. Wie wel een huis heeft, droomt van een groter huis, een mooier huis. Pas dan wordt een huis, en de schoonheid ervan, een middel om anderen mee te imponeren, om te laten zien: kijk hoeveel ruimte ik me kan veroorloven om in te nemen.

*

In Ruimten rondom. Dagboek van een ruimtegebruiker schrijft Georges Perec over ons gebruik van ruimte in het algemeen, van klein naar groot. Hij schrijft: ‘Je beschermt jezelf, je verschanst jezelf. Deuren stuiten en scheiden. De deur breekt de ruimte, snijdt die in tweeën, blokkeert osmose, dwingt beslotenheid af. Aan de ene kant: ik en de plek waar ik thuis ben, het huiselijke, het private (de ruimte die is volgeladen met mijn eigendommen: mijn bed, mijn vloerbedekking, mijn tafel, mijn schrijfmachine, mijn boeken, mijn losse nummers van La Novelle Revue Française…), aan de andere kant: de anderen, de wereld, het openbare, het politieke.’

Een huis is inherent politiek

Eens las ik dat het woord oikos in het Oudgrieks bedoeld was als ‘datgene wat zich binnenshuis afspeelt’, waarbij de buitenmuren een bescherming vormen tegen die andere kant, zoals Perec het beschrijft. Aristoteles beschreef oikos, datgene wat binnenshuis gebeurt in het gezin met het man als gezinshoofd, waarna het woord een politieke lading kreeg. Inmiddels heeft de term vele betekenissen, is het de basis van het woord ‘economie’ in de betekenis van ‘huishouden’, gebruikt Thierry Baudet het in de betekenis van ‘ik ben een witte man en daarom zou ik de baas moeten zijn’, is het een economisch blog en een merk voor stevige yoghurt. Ooit was oikos juist een woord dat het niet-politieke omschreef, de veilige plek binnenshuis waar de maatschappij niet bij kon.

Maar een huis, hoewel het je net als een lichaam afschermt voor dat wat buiten is, is, in elk geval onder het kapitalisme, inherent politiek. Voor een huis heb je geld nodig, dat je ofwel van je familie krijgt of, als je aan de verkeerde kant van het geld zit, iets waar je echt heel erg hard voor moet werken om het rond te krijgen. Geld waarmee ook in jouw naam de natuur vernietigd wordt, genocide gepleegd wordt, metalen worden gemijnd, migranten terug op zee geduwd worden, surveillance-systemen worden onderhouden, kranten worden gedrukt die een Hitlergroet aanzien voor enthousiasme en onhandigheid. Wie aan de verliezende kant van dat geld zit, verliest vaak ook zijn huis. Een huis is ruimte innemen en ruimte innemen kost geld.

Is het om die reden dat wie veel geld heeft uitgegeven aan zijn huis, ook extra ruimte in lijkt te willen nemen? Weinig begrijp ik minder aan rijke mensen dan de behoefte om niet alleen hun huis, maar ook de publieke ruimte eromheen af te schermen en aan te merken als hun eigendom. In mijn nieuwe wijk zal ik na de verbouwing binnen een paar maanden tijd erop worden aangesproken door een nieuwe buurvrouw dat ik niet aan de kant ga wanneer ze met haar bakfiets over de stoep wil fietsen. Mijn partner wordt aangesproken op fietsen zonder licht door iemand die midden op straat loopt. En een hoogblonde vrouw van middelbare leeftijd roept vanaf haar stoep een snerpende ‘kun je het zien?’ wanneer ik stil blijf staan om de tekst op een auto te lezen. Als iemand die opgroeide in een wijk waar je het overgebleven bordje avondeten naar de buurman brengt en je je klapstoel op de stoep zet om met elkaar te praten, zal ik misschien nooit wennen aan die houding van mensen ten opzichte van de stoep: mijn, mijn, mijn! Hoe meer ruimte mensen innemen, hoe banger ze lijken dat er een ander komt die er inbreuk op zal willen maken, die al die ruimte weer zal willen afpakken. Bang voor de ander die vaak alleen maar droomt van een huis, van een veilige plek om zich af te kunnen sluiten voor dat wat buiten de deur speelt, het politieke, het openbare.

Hoe meer ruimte mensen innemen, hoe banger ze lijken voor de ander die vaak alleen maar droomt van een veilige plek om zich af te kunnen sluiten voor dat wat buiten de deur speelt, het politieke, het openbare

Georges Perec schrijft: ‘De ruimte is een twijfel: iets wat ik aan één stuk door moet afbakenen en aanwijzen; iets wat nooit van mij is, wat voor mij nooit een gegevenheid is, iets wat ik moet veroveren.’ Waarom hebben ook mensen voor wie de ruimte wel een gegevenheid is, alsnog het gevoel dat ze hem moeten veroveren? Het is die angst dat iemand ‘jouw’ stukje ruimte afneemt, dat iets of iemand jouw huis binnendringt, die maakt dat ons geld naar genocides en push-backs en vernietiging gaat. Wie zijn eigen huis heeft, vergeet al snel hoe het is om een huis te zoeken, om een huis niet te vinden, om niet zeker te zijn of je in je huis kunt blijven, om je huis afgepakt te zien worden. Ieder mens droomt van een huis. De meeste mensen dromen vooral van een veilige plek waar de anderen, de wereld, het openbare, het politieke buiten de deur kunnen blijven – en dus niet van het innemen van jouw ruimte, van jouw huis.

Mail

Anne Schepers (1993) is schrijver. Ze werkt momenteel aan haar tweede boek, Het recht te vergeten. Eerder was ze journalist voor De Correspondent, EenVandaag en Buitenhof en publiceerde ze meerdere korte verhalen. Haar debuutroman De daden, over opgroeien in een achterstandswijk, is in 2023 uitgekomen bij Lebowski Publishers.

Jos Derckx is illustrator en zelfstandig kunstenaar. Zijn illustraties zijn kleurrijk en maatschappijkritisch. In zijn vrije tijd leest hij graag en veel. Daarnaast geeft hij teken en schildercursussen aan mensen met niet aangeboren hersenletsel. Hij woont met zijn vrouw en drie kinderen (die hij graag allerlei salto’s en andere capriolen leert) in Utrecht. Jos Derckx tekende voor onder andere De Tirade, Vrij Nederland en Medisch contact. www.josderckx.com

Hard//hoofd is gratis en
heeft geen advertenties

Steun Hard//hoofd

Ontvang persoonlijke brieven
van redacteuren

Inschrijven
test
het laatste
Mooi vanbuiten en vanbinnen: pleidooi voor dagdagelijkse entomologie 2

Mooi vanbuiten en vanbinnen: pleidooi voor dagdagelijkse entomologie

Insecten hebben een slecht imago. We houden ze het liefst ver uit de buurt, maar dat is onterecht, vindt Jitte. Met dit artikel bewijst hij je graag van het tegendeel en vertelt hij hoe sluipwespen lieveheersbeestjes inschakelen als lijfwacht voor haar larven, over de indrukwekkende hersenen van de Darwinwesp, en hoe je een mierenkolonie opzet met één koningin. Lees meer

Composthoop

Een symfonie van het kleine leven

Jesse Van den Eynden neemt je mee in de symfonie van het kleine leven dat zich afspeelt in de duisternis van de composthoop. In dit liefdevolle essay beschrijft hij hoe zijn leven steeds meer overgenomen wordt door de rottende en levende massa in zijn tuin, en hoe het slurpen, klikken en kraken van de aarde en haar bewoners een meditatieve ervaring worden. Lees meer

Eiland zonder eilandjes

Eiland zonder eilandjes

Bram de Ridder is vervangend psychiater op Bonaire. Maar hoe moet hij zich als witte zorgprofessional verhouden tot de mensen van het eiland? Lees meer

:Consent als verzet: brieven over consent in een koloniale wereld

Consent als verzet: brieven over consent in een koloniale wereld

Consent is complex in een wereld gevormd door koloniaal geweld. Yousra Benfquih vraagt zich in haar eerste brief aan Alara Adilow af hoe consent een instrument kan worden van verzet. Lees meer

Iemand die in je gelooft

Iemand die in je gelooft

Jam van der Aa ontdekte pas laat dat ze autisme heeft. Toen ze jong was herkende jeugdzorg bovendien niet de rol van autisme in de onveilige situatie bij haar thuis. Ze was gedreven en nieuwsgierig, maar lange tijd op zichzelf aangewezen. Dit essay is een pleidooi voor betere jeugdzorg en gaat over veerkracht en jezelf leren begrijpen en vertrouwen. Lees meer

Automatische concepten 87

Van mijn spreekkamer tot aan Afghanistan

In haar behandelkamer zit Jihane Chaara als forensisch psycholoog niet alleen tegenover slachtoffers, maar ook tegenover daders van dwingende controle, een vorm van huiselijk geweld. Wat is het verband tussen deze psychologische, onderdrukkende machtstructuur van een individidu als meneer X in haar spreekkamer, en het regime van de Taliban in Afghanistan? Een essay over de verbinding tussen daderschap, ontkenning, grotere structuren van vrouwenonderdrukking en verzet. Lees meer

Einde Schooldag

Einde Schooldag

Leerlingen zijn als tijdelijke passanten van wie je een hoop weet, maar nooit hoe het met ze af zal lopen. 'Ze zijn open eindes', zo schrijft Engels docente Charlotte Knoors in dit persoonlijke essay over de raadselachtige verhouding tussen docent en student. Lees meer

Zo rood als een kreeft

Zo rood als een kreeft

Wanneer twee Spaanse vrienden Ferenz Jacobs uitnodigen voor een protestmars tegen toerisme in Barcelona, voelt hij zich voor het eerst weer een 'outsider'. In dit essay richt hij zich op de gevolgen van massatoerisme op de permanente bewoners. Is er een ander soort toerisme mogelijk, buiten de logica van onderdanigheid, kolonialisme en uitbuiting om? Lees meer

Auto Draft 4

Tijd buiten de uren om

Micha Zaat sliep binnen een jaar in bijna 60 verschillende hotelkamers. In dit essay licht hij het fenomeen van de hotelkamer als liminaal object toe, en legt uit wat zo'n kortdurend verblijf voor gasten én kamers betekent en waarom het onmogelijk is om ouder te worden in een hotelkamer. 'In het bed waar ik gisteren droomde over sterven in een auto-ongeluk ligt nu iemand te masturberen.' Lees meer

Auto Draft 2

'Kunnen we vrienden zijn?': over een noodzakelijk veranderende mens-natuur relatie

Wanneer Jop Koopman afreist naar Lombok om de Indonesische visie op mens-natuurrelatie beter te begrijpen, gaat hij op pad met een lokale mysticus. In dit essay onderzoekt hij hoe we de verhouding mens-natuur opnieuw kunnen vormgeven; wat de agency is van onze omgeving, en waarom we vrienden moeten worden met alles rondom ons. Lees meer

Stil protest

Stil protest

Nadeche Remst laat zien hoe slaap, verdriet en dissociatie meer zijn dan persoonlijke reacties: ze worden een vorm van stil verzet tegen een wereld die kwetsbaarheid buitensluit. Lees meer

Hoe lang blijf je een vluchteling?

Hoe lang blijf je een vluchteling?

'Wat' ben je als je ergens niet thuishoort, maar ook niet terug kan naar je geboorteland? Ivana Kalaš onderzoekt het label 'vluchteling'. Lees meer

Een cactus in een zompig moeras

Een cactus in een zompig moeras

Een cactus kan toch niet groeien in een zompig moeras? In dit essay schetst Jam een realistisch beeld van de autistische ervaring in een kapitalistisch systeem dat productiviteit als het hoogste goed beschouwt. Lees meer

Lieve buren

Lieve buren

Ze hebben dezelfde brievenbus en dezelfde supermarkt, maar Nienke Blanc vraagt zich in deze nooit verzonden brief af of dat het enige is dat ze met haar buren deelt. Lees meer

Best Friend (For The Forseeable Future)

Best Friend (For The Forseeable Future)

Lotte Krakers’ vriendschap met Karlien eindigde mét blauwe vinkjes, maar zonder antwoorden. Het laat Lotte reflecteren op het afdwingen van gelijkenissen in een vriendschap, en het plaatsen van vrienden op voetstukken: ‘Karlien hield me een spiegel voor, waarin ik vooral zag wat ik niet was.’ Lees meer

Je hebt mij getekend voor het leven

Je hebt mij getekend voor het leven

Hoe sluit je een hoofdstuk af? Jop Koopman schreef een brief aan zijn oude baas, in wiens tulpenbedrijf hij als invalkracht een bedrijfsongeval meemaakte. Lees meer

De dooddoener van het kwaad

De dooddoener van het kwaad

Bas Keemink bespreekt de film 'The Zone of Interest', waarin Jonathan Glazer 'Big Brother' naar de Holocaust brengt. Lovende kritieken schrijven dat hij Hannah Arendts theorie, de banaliteit van het kwaad, goed in beeld brengt, maar is dat wel zo? Lees meer

Exteriors, Annie Ernaux and Photography

Exteriors, Annie Ernaux and Photography

Jorne Vriens bezocht een tentoonstelling in Parijs en dit leidde tot een prachtige uiteenzetting over tekst, smartphones, connectie en fotografie. Lees meer

De eerste leugen

De eerste leugen

De eerste keer dat Job van Ballegoijen de Jong loog, was het bijna onschuldig. Een leugentje om bestwil, dacht hij toen, om zijn moeder gerust te stellen. Maar die eerste leugen groeide uit tot een web waarin hij langzaam verstrikte. In zijn debuut 'Morgen vertel ik alles' vertelt hij waarom iedereen een tweede (of derde) kans verdient. Lees meer

Leven in laagjes

Leven in laagjes

In dit essay geeft Dani Bouwman een intieme reflectie op identiteit, familie en het verlangen naar een plek waar hij volledig zichzelf kan zijn. Lees meer

Lees Hard//hoofd op papier!

Hard//hoofd verschijnt vanaf nu twee keer per jaar op papier! Dankzij de hulp van onze lezers kunnen we nog vaker een podium bieden aan aanstormend talent. Schrijf je nu in voor slechts €2,50 per maand en ontvang in september je eerste papieren tijdschrift. Veel leesplezier!

Word trouwe lezer