Een overleden hondje zorgt ervoor dat moeder en dochter in een strijd belanden. Ze willen beiden laten zien wie er meer van het dier gehouden heeft. In dit verhaal van Keet Winter mondt die spanning tussen de twee vrouwen uit in een pijnlijk diner.
Ik wil niet het soort meisje zijn dat huilt om het overlijden van een huisdier. Mijn tanden klem ik op elkaar, terwijl ik me gecontroleerd op de keukenvloer naast mijn hondje laat zakken. Mijn moeder kijkt over mijn schouder mee. Ik voel hoe haar blik mijn bewegingen stuurt. De vraag of ik snel weer eens thuiskwam heb ik de afgelopen maanden steeds afgewimpeld. Daardoor voelt het nu alsof ik een avond voor de deadline pas aan de opdracht begonnen ben. Met moeite krijg ik het tuigje om het opgezwollen, nog nét levende lijfje. Als ik weer overeind kom, grist mijn moeder de riem uit mijn handen. Hondje blijft liggen, richt alleen zijn hijgende kop op. ‘Ik zal hem naar beneden tillen,’ zegt mijn moeder met een overdreven zacht stemmetje, alsof het voor iedereen het beste is dat zij hondje draagt. Plotseling voel ik een barstende woede. Mijn moeder wilde hondje helemaal niet. Zo vaak zei ze: ‘Het is jóúw hond!’ Pas toen ik het huis uitging, heeft mijn moeder hem geaccepteerd. En nu, op zijn sterfbed, pikt mijn moeder mijn huisdier in. Ik zeg er niks van. Hou mijn adem even vast.
Er was een tijd dat ik niets liever wilde dan terug mijn moeders buik in kruipen, en als dat niet kon wilde ik precies worden zoals zij. Vandaag zal ik haar moeten vertellen dat er voorlopig van terugkomen geen sprake is. Al helemaal als er geen hondje meer is om voor terug te komen, maar die reden hoeft ze niet te weten.
‘Belangrijk dat we rustig blijven. Dat hij vredig–,’ begint ze, ‘nou goed, je weet wel.’ Hondje is eigenlijk te zwaar voor haar. Samen zien ze er breekbaar uit. Ik leg een hand op mijn moeders schouder en zeg toch voorzichtig: ‘Zal ik het anders doen, Mam?’
Mijn moeder schudt resoluut nee. ‘Straks neemt hij jouw spanning over.’
Op het internet vond ik verhalen over huisdieren, meestal honden of katten, die hun overleden baasjes op hadden gegeten. Tot die tijd dacht ik dat honger alleen een soort verlangen was, of een gebrek
In de dierenkliniek blijft hondje als enige rustig. Mijn voeten heb ik in een knoop gedraaid. Vanochtend heb ik expres de spijkerbroek gekozen die te strak om mijn buik zit en tussen mijn billen kruipt. Dat leidt mijn aandacht af. Mijn moeder houdt het beestje krampachtig op schoot. Ik aai hondje, en vermijd daarbij zorgvuldig de hand van mijn moeder. Hij stinkt uit zijn bekkie, naar verrot vlees. Ineens herinner ik me iets wat mijn moeder een keer heeft gezegd. Als de oorlog uit zou breken, zouden we mijn hondje natuurlijk opeten. Ik had met tranen in mijn ogen geprotesteerd dat ik dat nooit zou doen, maar mijn moeder had volgehouden. Als we om een of andere reden een tijd zonder eten zouden komen te zitten, was dat de normaalste zaak van de wereld. Niet dat mijn moeder ervaring heeft met hongersnood. Na dat gesprek had ik mijn neus diep in hondjes vacht gestoken en speels mijn tanden in zijn buik gezet. Hij sprong verbaasd op, en beet in mijn neus, zachtjes. Op het internet vond ik verhalen over huisdieren, meestal honden of katten, die hun overleden baasjes op hadden gegeten. Tot die tijd dacht ik dat honger alleen een soort verlangen was, of een gebrek. Een probleem met een oplossing. Maar toen drong het tot me door dat honger ook een vorm van verraad kan zijn.
Als de dierenarts ons komt halen, lach ik even naar hem. Om te laten merken dat ik niet in een melodramatische huilbui zal belanden, ofzo. Mijn moeder weigert hondje op de metalen tafel te leggen. Ze houdt hondje dicht tegen haar borst en geeft hem ongemakkelijk veel kusjes. Het doet me denken aan een babyfoto van mij, waarop mijn moeder haar lippen tegen mijn kleine baby-oor aandrukt en ik benauwd in de camera kijk.
‘Dat is geen probleem,’ zegt de arts zonder verandering in zijn glimlach. Mijn moeder gaat zitten op de enige stoel in de ruimte, die tussen twee archiefkasten staat. De dierenarts loopt heen en weer tussen de kasten en haalt allerlei in plastic verpakte benodigdheden uit de lades. Ik doe mijn best niet in de weg te staan. Pas als de spuit met lange punt naar zijn vacht gebracht wordt, begint hondje te protesteren. Hij probeert op te staan, maar het gaat al niet meer. Mijn moeder wiegt hem zachtjes heen en weer en begint een slaapliedje te zingen dat ik nog nooit eerder heb gehoord.
Op de terugweg mag ik wel het lege tuigje en de riem vasthouden. Mijn moeder snikt zachtjes, en vertelt over alle keren dat zij hier met haar hondje liep. Er is zeker een halve meter ruimte tussen mij en mijn moeder, maar toch voel ik haar aan mijn lichaam hangen. Het was zo’n brave hond, zegt ze steeds, zo’n lieve hond. Ja, knik ik, jaja. Ik vraag me ondertussen af wat dat eigenlijk betekent: een braaf huisdier zijn. Luisteren? Alleen blaffen als er gevaar is? Trucjes doen als er gasten zijn? Al die dingen deed hondje niet. Hij blafte veel en vooral naar mannen met petten. Trucjes deed hij alleen als hij zag dat je een snoepje in je hand had. En luisteren… tja. Maar hij is nooit weggelopen. Hij kwispelde en sprong blij tegen je op. En als je ’s avonds televisiekeek, kwam hij met zijn warme lijfje tegen je aanliggen. Hij heeft me alle keren dat ik per ongeluk op zijn staart ben gaan staan vergeven.
Mijn moeders kookkunsten: aardappels, groente en eindeloze herhaling
Tijdens het koken is mijn moeder nog steeds niet opgehouden met snikken. Ik loop naar mijn kamer. De deur staat op een kier, alsof er nog steeds iemand regelmatig in- en uitloopt. Misschien dat mijn moeder uit automatisme nog wel eens binnenkomt opzoek naar vieze was. Het is amper een jaar geleden dat ik wegging. Het voelt nog steeds vertrouwd, maar het is kouder. Ik trek de onderste la van mijn kast open en strijk met mijn hand langs de T-shirts. De meeste herken ik nog. Voornamelijk crop tops, eigenlijk niet meer hip. Even pak ik het groene truitje op waar mijn moeder me op een dag mee verraste. Jarenlang was het mijn lievelingsshirt, ook toen het eigenlijk al niet meer paste bleef ik het dragen. De shirts zonder opdruk leg ik op een stapeltje en stop ze daarna in een tasje. Die kunnen nog wel. Ze ruiken anders, niet naar mens maar naar kast.
‘Zal ik helpen, Mam?’ Het schiet niet zo op met het koken. Eigenlijk wil ik zo snel mogelijk weg, maar ik moet het haar eerst nog vertellen. Voor ze er zelf over begint, dat zou eigenlijk beter zijn. Ik pak de zak sperziebonen uit de koelkast. Die hoeven eigenlijk helemaal niet in de koelkast, weet ik nu. Mijn moeders kookkunsten: aardappels, groente en eindeloze herhaling. Alles smaakt eigenlijk altijd hetzelfde. Toch heb ik haar eten ook wel een beetje gemist, af en toe. Als ik haar recepten zelf maak, smaakt het wel ineens anders.
‘Heb nog stapels kuipjes in de kast staan, wat moet ik daar nou mee?’ Mijn moeder haalt haar neus op. Aan de manier waarop het snot reutelt kan ik horen dat ze nu wel bijna klaar zal zijn met huilen.
‘Ik heb weleens gehoord dat mensen ook hondenvoer kunnen eten,’ probeer ik.
Ze lacht niet, maar loopt naar de bijkeuken. Het aardappelschilmesje drijft verdwaald in de pan. Eronder liggen pas drie geschilde aardappelen.
‘Zou het vies zijn?’ Ze komt terug met een kuipje Pedigree Senior met kipsmaak. Voordat ik kan zeggen dat ik maar een grapje maakte, heeft ze het lipje al losgetrokken.
Een knokige koude hand strijkt over mijn wang, en veegt een haarlok achter mijn oor
We eten voor de televisie met ons bord opschoot. Het achtuurjournaal staat aan. Aardappels, groente en hondenvoer. We hebben er allebei nog geen hap van genomen. Mijn moeder is eindelijk gestopt met huilen. Haar wangen beginnen langzaam weer hun natuurlijke kleur te krijgen. Dit is een goed moment om erover te beginnen.
‘Mam,’ zeg ik, en zet mijn bord voorzichtig op het bijzettafeltje.
‘Wanneer kom je weer terug?’ Ze vraagt het zachtjes, hoopvol. ‘Nog twee weken, en dan komen ze terug, toch? Die mensen op wiens huis je past?’
‘Nee,’ mompel ik.
Ik vertel het snel. Ze komen wel terug, maar ik heb een nieuwe plek gevonden. Weer onderhuur. De bewoners gaan op wereldreis en laten hun kat thuis. Omdat ik voor de kat zal zorgen hoef ik maar weinig huur te betalen. Het is dichter bij de universiteit, lieg ik. Ik wil niet het soort dochter zijn die haar moeder in de steek laat. Ik buig me over mijn bord heen en prak de aardappels door het hondenvoer. Er zitten brokken in die uit elkaar vallen als ik er zachtjes met mijn vork tegenaan tik. Maar ook brokken die, als ik ze helemaal plet met mijn vork, daarna gewoon weer opveren. Mijn rug kromt als die van een kat. Een knokige koude hand strijkt over mijn wang, en veegt een haarlok achter mijn oor.
‘Mijn knappe dochter,’ zegt mijn moeder. Haar dunne lippen vormen een samengeperste glimlach. Ze trekt haar hand weer terug en prikt een brok hondenvoer aan haar vork.
Het hondenvoer smaakt muf en orgaanachtig, alsof ik mijn eigen tong opeet. Het lijkt niet echt op kip, of iets anders bekends. Het is tegelijkertijd vettig en taai. De gelei glibbert door mijn mond, en de grote brokken voelen stroef en blijven plakken aan mijn tanden. Ik kauw langzaam en probeer zo snel mogelijk door te slikken, in de hoop zo min mogelijk te proeven. De band van mijn broek drukt zo ver in mijn buik dat de hap nauwelijks wil zakken. Als mijn moeder hoofdschuddend naar een nieuwsfragment over Palestina kijkt, schuif ik stiekem het eten van mijn bord. Er komt geen kwispelende, smakkende hond aangelopen. Even vergeten. Niet het soort meisje zijn dat huilt om het overlijden van een huisdier. Met mijn voet schuif ik het eten zo ver mogelijk onder de bank.
Op de terugweg hangt het tasje met de laatste spullen die ik achter had gelaten onhandig om mijn schouder. Bij het kruispunt herinner ik me dat ik hier de lijn van hondje altijd kort moest houden. Hij rook het park al aan de overkant, maar zag daardoor niet de drukke autoweg. Hijgend en ongeduldig keek hij me dan aan. Mijn maag knort, en het stoplicht springt maar niet op groen. Ik kijk even of er iets aankomt en loop dan door rood. Mijn sok plakt. Bij iedere stap voel ik hoe de plek loskomt van de zool, en weer terug kleeft. Ik loop zo hard als ik kan, tot ik de smaak uit mijn mond heb gehijgd.

Keet Winter schrijft gedichten, verhalen en soms een essay. Ze studeerde filosofie aan de UvA. In 2021 won ze de tweede prijs in de finale van Write Now! Eerder verscheen haar werk in The Galaxy Gazette en Kluger Hans, en droeg ze voor op Dichters in de Prinsentuin. Momenteel studeert Keet Creative Writing aan ArtEZ.

Eva ten Cate (zij/haar, 2002) is een kunstenaar en illustrator. Haar werk wordt gekenmerkt door vaak opeenvolgende beelden met strakke lijnen en ruizige kleuren. Graag laat ze je beter kijken naar de schijnbaar kleine handelingen en objecten om ons heen, om ze zo meer waarde te geven.