Mariska Kleinhoonte van Os schrijft met groot mededogen en rauwe eerlijkheid over degenen die tussen de mazen van het net en de mazen van de wet vallen in de verhalenbundel Tussen de mazen, dat op 14 februari verschijnt. Een voorpublicatie.
Ze werd geboren in het eerste licht van de ochtend, een gouden stralenkrans om haar schedel die met nesthaar en vernix bedekt was. Ze noemden haar Vera, dat waarheid, geloof, vertrouwen betekende. Veel te vroeg en te klein kwam ze ter wereld en ze haalden haar bij haar weg. Met plakkers op haar lijfje en een sonde in haar neus lag ze in de couveuse, die broedkamer als verlenging van de tekortgeschoten tijd in haar buik. Iedere keer als ze de kamer verliet om een broodje te eten, koffie te halen, snerpte er een scherpe pijn door haar lijf. Alsof dat kleine lichaampje van haar werd afgesneden. De pijnsensatie was nog sterker als ze naar huis moest, om te slapen, haar kleren te verwisselen. Zij en haar man waren per toerbeurt bij hun dochter, het zou niet lang meer duren voor hij weer aan het werk moest. De heilige drie-eenheid zou bruut worden verbroken en ze zag niet in hoe ze tegelijk een papa en een mama zou kunnen zijn in de uren dat hij beursuitslagen volgde en met klanten belde in een anoniem kantoor.
Ergens binnenin haar is iets afgestorven, een vat met teer dat leegloopt tussen haar ingewanden
Nu, achtentwintig jaar later en in deze kille ruimte, kan ze de geur van haar pasgeborene nog precies oproepen, ijzer en kaneel, de lichte wimpertjes en het sterke mondje om haar tepel. Nu, met haar handen op de houten rand, kan ze alleen nog maar aan die eerste spannende weken denken. Hoe ze ieder grammetje vet verwelkomd had, hoe ze uren kon kijken naar het rijzen en dalen van dat piepkleine borstkastje. Nu kan ze niet ophouden met staren naar de samengevouwen grote handen, de volle, zachte boezem waar geen beweging meer onder zit, haar sterke armen, de lange pianovingers, haar lelijke knieën (ze baalde dat ze die van haar had geërfd) en de Griekse neus, spits en klein, waar ze zich altijd een beetje voor schaamde. Ze schrikt iedere keer weer van hoe koud die handen aanvoelen, als blank marmer, de aders steken blauw af. Daar lag niet alleen een dochter maar ook de vrouw van Peter, haar schoonzoon, en Vera’s jeugdliefde met de groene ogen en zijn bos met donkere krullen. Hij was al veertien jaar in hun leven en nu was ze bang dat ze ook hem zou verliezen. Ze hadden haar lichaam gelukkig op tijd gevonden, waardoor ze er nog mooi uit zag. Alleen die make-up die stond haar niet, had haar nooit gestaan. Ze heeft er spijt van dat ze zo fel was geweest. Het sonore gebrom doorbreekt haar gedachten en als ze opkijkt ziet ze dat de kaars is opgebrand. Ze kijkt op haar horloge, wacht de komst van Peter af.
Ergens binnenin haar is iets afgestorven, een vat met teer dat leegloopt tussen haar ingewanden. Als er zwarte tranen uit haar ogen zouden komen zou ze niet verbaasd zijn. Ze weet niet hoe lang ze daar al staat, de kaars is nog aan. De intimi mogen hier afscheid komen nemen maar vooralsnog is ze alleen. Maar echt alleen is ze niet, zolang haar lichaam nog hier is, dat lichaam dat uit haar geboren werd. Vandaag over een week gaan ze haar as verstrooien, datgene wat er van haar zachte lijf is overgebleven. Kon ze maar de omgekeerde beweging maken, terug de buik in.
Ze hoort gestommel en dan steekt Peter zijn hoofd om de hoek. Ze is even stil, maar knikt met haar hoofd ten teken dat hij verder mag komen. Peter, Vera’s jeugdliefde met de ijswaterblauwe ogen en het springerige van een jonge pup, loopt naar de baar toe, legt zijn hand op de blauw geworden vingers en zucht diep. Ook haar oren zijn paarsblauw als de druiven waar ze zo dol op was. Hij streelt haar over het mahoniebruine haar dat als enige deel van haar lichaam aanvoelt alsof ze er nog is. Ze draagt haar favoriete zomerjurk, dezelfde als in Ronda, toen er nog niks aan de hand leek, die gele met spaghettibandjes waarbij haar huid zo mooi bruin afsteekt. Maar ze is een wassen pop, het leven is er voorgoed uit verdwenen. Plotseling ziet ze Peter voorover klappen. Er ontsnapt hem een dierlijke kreet die door merg en been gaat. Vreemd genoeg, lucht het haar op hem zo emotioneel te zien.
Na twee maanden kregen ze Vera mee naar huis en waren alle slangetjes weg, maar uit de borst drinken ging niet, daar was ze te zwak voor. Een groot gevoel van onmacht en falen bekroop haar, maar haar moeder verzekerde haar dat ze van Nutrilon ook groot en sterk zou worden. Vera verzoop in de kleinste maat rompertjes, had niet van die lekkere spekbeentjes die ze zich herinnerde van baby's van vriendinnen maar het zou allemaal goed komen. Daar vertrouwde ze op. Het kwam goed, totdat het niet, nooit meer goed zou komen.
Het huilen werd loeien, als een kalf dat te vroeg bij zijn moeder vandaan gehaald was
Vakantie in Midden-Frankrijk, ze is dertien. Een onzekere puber met een wijde spijkerbroek en een petje achterstevoren. Dagboeken schreef ze vol, ze werd verliefd en teleurgesteld, worstelde zoals tieners worstelen. Eindeloos tafeltennissen met haar vader, het naar bed gaan uitstellend. Want dan kwam de donkere wolk die haar omhulde. Overdag was ze er bestand tegen, ’s nachts niet. Zij, als haar moeder, voelde dit feilloos aan. Ze ging bij het bed van haar dochter zitten, pakte haar hand en keek haar indringend aan.
‘Gaat het wel goed met je, lieverd?’ Ze barstte in huilen uit, de druk die zich al weken had opgebouwd explodeerde als een geiser.
‘Ben je somber?’ Ze had als hulpverlener geleerd snel en concreet door te vragen. Een aarzelende knik.
‘Wil je dood?’ Ze haalde geschrokken haar schouders op.
‘Denk je weleens aan zelfmoord?’ Het huilen werd loeien nu, als een kalf dat te vroeg bij zijn moeder vandaan gehaald was. ‘Heb je concrete plannen?’
Die avond leek er iets gekeerd, iets beschadigd dat nooit meer heel zou worden. Maar de somberte ging voorbij, ze werd verliefd en het werd beantwoord, ze verloor zich in school, had er altijd van gehouden dingen te leren en speelde veel muziek op de platenspeler op haar zolderkamer. Hoe ze zich die zomer had gevoeld was eigenlijk nauwelijks nog terug te halen maar de kinderlijke onbevangenheid was ze verloren.
Om heel eerlijk te zijn durfde ze niet alleen thuis te zijn met haar lichaam, dat zo duidelijk alleen een koker is
Plotseling trilt het lichaam in de baar, het gebrom verstomt even en zet dan weer aan. De rillingen lopen over haar rug als ze Vera’s onderkaak naar beneden ziet zakken, hoewel de uitvaartverzorger haar hierop had voorbereid. De beugelrechte tanden ineens zichtbaar, een klein draadje spuug ertussen. Ze kan bellen en dan kunnen ze de kin hechten. Om heel eerlijk te zijn durfde ze niet alleen thuis te zijn met haar lichaam, dat zo duidelijk alleen een koker is. Toch ziet haar gezicht eruit alsof ze lekker ligt te slapen. Alsof ze ieder moment zou kunnen gaan snurken. Peter kijkt haar aan, en zij weet waaraan hij denkt.
Peter was met Vera op vakantie in Spanje, aan de kust. Ze had die ochtend haar tas netjes opgeruimd, ontbijt gemaakt en koffiegezet op het kleine gaspitje. De storm van de nacht ervoor was gaan liggen. Ze was zo rusteloos geweest als een mier te midden van het nest. Af en aan huilde ze maar hij kon haar niet bereiken. Ze wilde weg, leek zich niet te realiseren dat het nacht was. Hij nam haar in zijn armen en hield haar vast tot ze stopte met beven. Al weken ging het zo, ze was opgehouden met werken omdat ze alleen nog maar kon huilen. Waarom kon ze hem niet duidelijk maken, maar dat ze aan de rand van een afgrond stond en de diepte in keek was Peter wel duidelijk.
Het lijkt wel of er een krater in haar is geslagen, alsof er alleen een huls van haar oude zelf is overgebleven
De ochtend erna leek ze er niet helemaal bij. Ze hadden door Ronda gelopen, zij met strooien hoed tegen de zon in die gele jurk, dat vreemde witte dorp tegen de bergwand. In de auto terug was ze stil geweest. Ze wilde naar zee.
Zij aan zij zaten ze op hun kleedje, de voeten met de hakken in het zand wezen elk hun eigen kant op. Het zand had zich gevormd naar hun lichamen. De zee ruiste en de zon was al aan het zakken, de laatste mensen om hen heen pakten hun spullen en sjokten naar de parkeerplaats. Het was nog steeds onnoemelijk heet.
Als Vera opstaat om te gaan zwemmen, blijft hij zitten op het kleedje met schildpadden dat ze op het strand van Ipanema kochten van een straatverkoper. Wat een mooie reis was dat, zij nog in goeden doen. Het lijkt wel of er een krater in haar is geslagen, alsof er alleen een huls van haar oude zelf is overgebleven. En hij komt niet bij haar verdriet, dat haar lichaam versteend heeft. Hij draait zich om en pakt op zijn buik het boek dat hij aan het lezen is. Als ze thuis zijn zal hij aandringen op hulp, hij ziet haar wegzakken, het zit in de familie.
Staande aan haar baar kwelt hij zichzelf met haar laatste minuten. Dat ze misschien, eenmaal tot haar schouders onder water en met haar tenen tastend naar vaste grond, zich nog één keer naar hem omdraaide, maar met haar ogen tegen zijn rug aanbotste.
Mariska Kleinhoonte van Os: Tussen de mazen. Uitgeverij Van Oorschot; 128 pagina’s.

Mariska Kleinhoonte van Os (Den Haag, 1980) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Utrecht en Germaanse filologie in Antwerpen. Sinds 2005 is ze werkzaam in het boekenvak, onder andere als acquirerend redacteur Nederlandse literatuur bij De Bezige Bij. Vanaf 2018 werkt ze als acquirerend redacteur Nederlandse fictie bij uitgeverij Atlas Contact. Ze woont en werkt in Amsterdam.

Iza Tromp (1996) is illustrator en beeldend kunstenaar werkzaam in Amsterdam. Ze maakt werk dat eruitziet als een herinnering; in de vorm van een tekening, tekst, animatie of textiel. Terugkerende thema's in haar werk zijn thuis en huis, kindertekeningen, vrouwelijkheid, moederschap en intimiteit. izatromp.nl