Het is een regenachtige zaterdagavond in oktober als F. en J. bij mij komen eten. Ze zijn laat, want F. had zich nog niet fatsoenlijk aangekleed en geen mascara opgedaan. J. vond dat ze een beetje moeite moest steken in haar uiterlijk voor dit dinertje bij een van haar beste vrienden, terwijl F. het eerder een blijk van waardering vond als ze in haar joggingpak voor mijn deur zou staan: voor mijn liefde hoeft ze immers niet haar best te doen.
Na champignons en pompoen uit de oven naar binnen te hebben geschoven komt mijn dertigste verjaardag ter sprake. Ik heb de pech die volgend weekend te vieren tijdens een gedeeltelijke lockdown. Aangezien Rutte de blokjesverjaardag (die me toch al veel te ongezellig en Hollands in de oren klonk) in het verdomhoekje heeft gestopt, weet ik niet goed hoe ik het nu moet aanpakken. Ik vraag F. en J.: wie zouden jullie in deze tijd uitnodigen? Iedereen is immers een keer jarig tijdens een pandemie die langer dan een jaar duurt, en los van verjaringen worden we sowieso met onze neus op de feiten gedrukt: wie blijven we zien, ook als dat nog maar heel weinig mensen mogen zijn?
Ze vertelt dat een collega laatst evolueerde tot een vriend, ze wist zelf eigenlijk ook niet goed waarom.
Al snel komen we tot de conclusie dat F. veel meer vrienden heeft dan J. en ik. Ze blijft maar namen opsommen terwijl ik steeds achterdochtiger en nerveuzer word. Ik ben bijzonder tevreden met mijn vijf heel goede vrienden (categorie ik kan je ’s nachts huilend opbellen en dat is dan niet vreemd), en mijn goede vrienden (die stuk voor stuk ook heel speciaal zijn) en dan nog vrienden die me wel heel dierbaar zijn maar die ik gewoon niet zo vaak spreek. F.’s vriendenkringen lijken me buitenproportioneel groot. Ze heeft het over haar ui, zo een met verschillende ringen met mensen erin. Sommige mensen noemt ze wel een vriend tegenover anderen, maar dat heeft ze dan nog niet uitgesproken tegenover hen. Ze vertelt dat een collega laatst evolueerde tot een vriend, ze wist zelf eigenlijk ook niet goed waarom.
J. wijst haar erop dat er naar zijn idee wel telkens vrienden bijkomen, maar geen vrienden uit haar ui verdwijnen. Ineens vraag ik me af: bestempelt ze mensen gewoon sneller tot vriend dan ik, of mag ik echt blij zijn dat ze nog tijd voor míj vrijmaakt? Hoe kan ze met al die mensen een emotionele band opbouwen? Is dat niet doodvermoeiend? Net voor ik in een diep dal van onderdanigheid en andere vreemde gevoelens terechtkom, herinner ik me de vriendschapsparadox: gemiddeld gezien hebben je vrienden altijd meer vrienden dan jijzelf, omdat je meer kans hebt om bevriend te zijn met mensen met veel vrienden. Een koude kansberekening die ons gezwijmel over uien en categorisch ingedeelde vrienden met vlijmscherpe logica onderuithaalt.
F. heeft de start van haar vierde decennium in de zomer al gevierd, dus liep ze niet tegen dezelfde dilemma’s aan als ik. Vier mensen bij elkaar, van hoeveel huishoudens? Uiteindelijk zitten we op de bank met geleende sloffen en joggingkleren aan te rekenen. De regen tikt op het dakraam, we slurpen thee en ik bedenk dat het van mij best al volgend weekend had mogen zijn.

Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.

Femme ter Haar is illustrator en animator. Ze fietst rond door haar woonplaats Utrecht met een schetsboek vol krabbels en een hoofd vol ideeën. In haar werk zoekt ze naar manieren om juist datgene dat moeilijk onder woorden is te brengen te verbeelden, om zo de onbegrijpelijke wereld om haar heen iets beter te begrijpen.