Sint Eustatius is een religieus eiland. Het passieve, doelloze gevoel dat het hele eilandgebeuren bij mij losmaakt wordt door de bevolking ruimschoots gecompenseerd met fanatiek (bij)geloof. Na een paar weken vruchteloos aan mijn scriptie gewerkt te hebben in een hotelkamer, verhuis ik met drie kersverse huisgenoten naar een huurhuis. Toch wat voordeliger. Ik ben in het licht van bovengenoemd religieus fanatisme niet verbaasd als het enige stukje esthetische aankleding dat we daar aantreffen een schilderijtje van Jezus Christus is. Het ligt ergens achteloos op tafel, misschien door iemand vergeten. Of misschien is het goed Statiaans gebruik om zo je huurders te beschermen tegen de duivel. De eerste dagen blijft hij vrijwel onopgemerkt liggen, tot ik de kaalheid van het huis zat ben en bij gebrek aan beter onze Heiland ophang. Het blijkt het begin van een roerige tijd, die ons heidenen danig op de proef stelt.
Huisgenoot Bart is de eerste die onze nieuwe vriend opmerkt: 'Hè nee, wat is dat? Waarom hangt dat daar?'
'Dat is Jezus.'
'Waarom hang je dat op?'
'Gezellig toch?'
Bart lijkt niet overtuigd van mijn toch zo vurig pleidooi en de volgende dag hangt J.C. met zijn gezicht naar de muur. Flauw natuurlijk, dus ik besluit zijn uitzicht te herstellen. De volgende ochtend is het opnieuw Bart die een probleem met hem heeft.
'Ik zag 'm zo zitten vannacht. Daar in die stoel.'
'Wie?'
'Hij.' Bart wijst naar het schilderijtje. 'Ik word om drie uur 's nachts wakker, ga even naar de keuken om wat drinken te halen, zit ie daar.'
Spooky, maar voor mij geen reden om het schilderijtje weg te halen. Bart drinkt elke dag veel bier, is in zijn nadorst misschien half wakker geworden en al dromend naar de keuken gestrompeld.
Dat we hem eigenlijk stiekem wel geloven, blijkt een paar dagen later tijdens onze wekelijkse vrijdagavondbarbecue. Op de een of andere manier komt het gesprek op onze Jezus en Bart is het nu echt zat. Hij smijt het schilderijtje de tuin in tussen de palmbomen.
'Ik meen het! Ik hou daar niet van, dat soort schilderijtjes en dingetjes! Weg!'
Ik weet niet hoe snel ik de tuin in moet rennen, met huisgenoot Lennart op mijn hielen die opeens ook erg vatbaar blijkt voor het spirituele. Een gevoel van onheil bekruipt ons bij de gedachte dat we het Lam Gods zomaar in het donker onder de palmbomen zouden laten liggen.
'Als er 's nachts íemand in je stoel moet zitten, dan toch het liefst Jezus,' zeg ik stellig en Lennart knikt heftig mee. Hij blijft bij ons. Klaar.
Maar wáár hij dan in ons huis moet verblijven weet niemand. Het wordt een soort running gag om de Messias 's nachts stiekem bij elkaar op de kamer te zetten. Want hoewel we hem dus niet kwijt willen, wil ook niemand zijn starende blik op zich gevestigd hebben.
Tijdens een avondje uit eten loopt het uit de hand. Niet alleen hebben we Jezus in huis, Bart biecht op 's nachts elke keer rond hetzelfde tijdstip wakker te worden en stemmen te horen. Ook Lennart ligt vol angst in bed. Hij hoort vreemde geluiden en het hek om onze tuin rammelt, alsof het steeds open gaat. We weten het zeker: we worden belaagd door geesten.
’Ghosts?’ Onze serveerster Mariska leeft helemaal op.
'Let me tell you!' begint ze, en wat volgt is een intens verhaal over haar nekharen die soms opeens overeind gaan staan, onzichtbare handen die ze voelt op haar heupen en onverklaarbare voetstappen op haar zolder. En niet te vergeten: flessen drank die zomaar van hun plank vallen.
'Then they are angry because they want alcohol,' verzekert ze ons.
We hangen aan haar lippen en prenten haar goede raad in ons hoofd:
'When you get home after midnight always walk in backwards so the bad spirits can't follow you inside. Or just take off your shirt.'
Bij thuiskomst (we zijn allemaal achteruit naar binnen gelopen) ontstaat de zoveelste discussie over huisgenoot J.
'Maar Jezus kun je nog wel het best tegenkomen 's nachts! Jezus doet je geen kwaad,' predikt Lennart.
'Wie weet was het nog veel erger geweest als we hem níet in huis hadden,' val ik hem bij. Maar vervolgens lig ik doodsbang (en ok, enigszins aangeschoten) in bed. Wat als Jezus straks echt in de kamer staat? Ik heb toch liever dat hij zijn goede werk achter de schermen verricht. Ik voel me weer het kleine meisje dat na haar oma's verhaal over heilige Bernadetje van Lourdes vreesde voor een Maria-verschijning aan haar bed. Wat is er toch aan de hand met ons eens zo nuchtere mensen? Is onze bekering op handen, en onze inburgering dus bijna compleet? Zijn we besmet met Statia’s zesde zintuig? Ons nieuw verworven geloof levert tot nu toe niet veel meer op dan paranoïde paniek, maar de Verlosser laat ons niet los. En hij lijkt te willen zeggen: 'Welcome to Statia'.
__
Marijn Klok won onze columnwedstrijd en schrijft in augustus elke woensdag over haar zinloze zomer op St. Eustatius. Ze studeerde Nederlands en Journalistiek & Nieuwe Media in Leiden en werkt als freelance tekstschrijver en journalist.