De komende weken organiseren we de Beestjesweken. Van 16 tot 29 maart zullen alle artikelen die we publiceren gaan over kleine kruipers, slijmerige sluipers en gladde glibberaars.
Vandaag een verhaal van Esther De Soomer waarin de hoofdpersoon voor het eerst weer gevoelens van liefde en zachtheid koestert, wanneer een rups zich in de sombere wintermaanden in haar keukenraam nestelt.
Afgelopen winter, toen ik het huis niet uit kon om redenen waar ik nu niet dieper op wil ingaan, nestelde er zich een rups op mijn keukenraam. Het was december, het weer was grauw, en ik bracht veel tijd door in mijn keuken, waar ik aan het venster zat en naar de radio luisterde, zo veel tijd dat het merkwaardig is dat ik de rups pas opmerkte toen ze al bezig was met spinnen.
Ik had geen idee waar ze vandaan was gekomen. Misschien had ze in een krop sla gezeten. Of was ze door een scheur in de muur mijn appartement binnengekomen, op de vlucht voor de vorst. Nochtans had het in die periode voor kerst helemaal niet gevroren. Het was zacht en somber, zo somber dat er op de radio sprake was van een somberterecord. Misschien had het gebrek aan zonlicht de rups in de war gebracht. Maar wat wist ik al over rupsen? Ik wist niet eens of er überhaupt rupsen hoorden te zijn in de winter.
Goed, mijn rups was er wél, en midden in de somberste van alle winters weefde ze een cocon tegen mijn keukenraam. Ze had haar smalle achterlijf precies in de hoek tussen raamlijst en ruit gepositioneerd en bewoog haar groene kopje ijverig heen en weer. Links, rechts, links, rechts. Zo spon ze zich langzaam in met draden. Ragfijne, zilverachtige draden waren het, die uit haar hoofd kwamen, of dat leidde ik tenminste af uit haar onvermoeibare beweging. Links, rechts. Ze legde een werklust aan de dag die afgemeten aan de bewolkte ingeslotenheid van mijn dagen een klein wonder leek. Gebeurde dit echt bij mij, in het appartement waaraan ik nu al weken gekluisterd was? Op de radio speelden kerstliedjes. Mijn rups weefde verder.
Er kwam een tederheid bloot te liggen waarvan ik de aanwezigheid niet meer had durven vermoeden
Ze was groen. Sappig, smakelijk, fris zomerweidegroen. Een groen dat me in het vuilige grauw van die december bijna buitenaards leek. Ik bracht veel tijd met haar door om haar te bestuderen, als een astronoom die naar een nieuw ontdekte planeet tuurde. Ik keek, zij werkte. Af en toe vertelde ik haar kleinigheden. Niets bijzonders, want wat had ik al te vertellen als de belangrijkste gebeurtenis sinds weken haar verschijning was en ik me met wat daarvoor was gebeurd liever niet bezighield? Nee, ik herhaalde wat er op de radio gezegd was of ik sprak over het weer, dat grijs was, oneindig grijs. En heel vaak zei ik gewoon niets, zat ik naast haar, zwijgend.
Zij zei ook niets. We luisterden naar de radio. Haar cocon werd witter. Soms googelde ik, omdat ik me onvoldoende geïnformeerd voelde over rupsen. Er was veel te leren. Dat jaarlijks twee miljoen rupsen hun einde in de zijde-industrie vinden bijvoorbeeld. Dat motten zich ingraven om een ondergrondse cocon te maken, terwijl vlinders hun cocons bovengronds spinnen. En dat rupsen in de meeste gevallen geslachtloos zijn, wat me ertoe bracht om mijn rups Tiresias te noemen, naar de blinde ziener die van man vrouw werd en daarna weer man, en zodra ik hem die naam gegeven had, verschoof er iets in mij, en er kwam een tederheid bloot te liggen waarvan ik de aanwezigheid niet meer had durven vermoeden.
Ondertussen kan ik toegeven dat ik voor Tiresias een gevoel had ontwikkeld dat ik zonder schaamte liefde noem.
Maar niet lang nadat ik hem zijn naam had gegeven, hield Tiresias op met werken. Hij was dan wel helemaal ingepakt, maar zijn omhulling leek me nog niet klaar. Ik kon zijn groene lijfje nog door de witte zijde zien en dwars over de cocon liep een richeltje, een soort naad die het geheel iets onafs gaf, wat me een beetje teleurstelde. Misschien rustte Tiresias gewoon uit? Hoe lang had hij gewerkt? Zes, zeven dagen?
Ik dacht aan God, en of die zou kunnen bestaan.
De dagen werden nog korter, het regende veel. Op een bepaald moment begreep ik dat Tiresias niet meer wakker zou worden. Zijn lichaam zag er intussen vaal uit, hij had nu uit bruinigs. Leefde hij nog? Moest ik hem op de een of andere manier bijstaan? In mijn onbeholpenheid hield ik hem slablaadjes voor. Natuurlijk verroerde hij zich niet. Op de radio liep de jaarlijkse reportage over kersteenzaamheid.
Had Tiresias het roepen gehoord? Riep hij nu heel stil, onhoorbaar, terug?
Ik googelde veel. Ik begroef me in de zoekresultaten. Verpopping kon een paar dagen duren, of de hele winter lang. Soms zelfs zeven jaar. Alles sprak elkaar tegen. Op een bepaald moment stootte ik op een artikel van een wetenschapper die zich zijn hele leven had beziggehouden met de vraag of rupsen roepen. Met een gespecialiseerd, zelf ontworpen opnametoestel had hij kunnen vaststellen dat sommige rupsensoorten inderdaad geluid maken, soms zelfs vanuit hun cocon.
Rupsenliefhebbers van over de hele wereld stuurden hem poppen toe om te testen of je ze kon horen. Ik schakelde de radio uit om het audiobestand van een roepende rups af te spelen. Een verstoord zingen weerklonk. Ik luisterde er een paar keer naar. Daarna was het stil in de keuken. De mummie aan mijn keukenraam leek nu meer op een dood blad dan op een dier. Had Tiresias het roepen gehoord? Riep hij nu heel stil, onhoorbaar, terug? Mijn hart brak, voor de tweede keer dit jaar.
Ik laat in het midden hoe ik de kerstdagen heb doorgebracht. Op de een of andere manier kwam januari. Toen het nieuwe jaar een paar weken oud was, werd het koud. Het begon te sneeuwen. En op de dag nadat de wereld wit was geworden zat op mijn raam, direct naast de lege omhulling, een bruine vlinder.
Ik hield Tiresias nog één dag bij me. Dan zette ik het venster op een kier.
Dezelfde avond was hij ervandoor.

Esther De Soomer (1986) schrijft proza in haar moedertalen Nederlands en Duits. Haar werk verscheen in literaire tijdschriften en publicaties in beide taalgebieden, onder meer in De Gids, De Groene Amsterdammer en Kluger Hans. In 2018 nam ze deel aan de Autorenwerkstatt Prosa van Literarisches Colloquium Berlin, in 2019 werd ze genomineerd voor de Anil Ramdas Essayprijs.

Fien Rijks is sinds november 2024 beeldredacteur bij Hard//hoofd. Als illustrator werkt ze graag met analoge media zoals gouache en acryl, en probeert daarbij zo min mogelijk digitale aanpassingen te doen. Ze houdt van felle kleuren en vrolijke onderwerpen, maar werkt ook graag aan serieuze stukken. Naast haar werk als illustrator, beeldredacteur en boekontwerper, werkt ze als boekverkoper in Utrecht.