‘Het is een gedoe om je van de dode vogels te ontdoen. Je weet ook niet goed hoe dat moet, lichamen bergen.’ In dit verhaal van Esther De Soomer vliegen de vogels moedwillig tegen je raam, scroll je door artikelen over te vroeg bottende bomen en komt je buurvrouw langs met haar kat die gek wordt van je roofvogelgeluiden.
Begin februari vliegt een vogel tegen je slaapkamerraam en sterft. Door het driedubbele glas is binnen enkel een doffe klap hoorbaar, niet het roepen van de vogel voor hij aan je venster naar beneden glijdt. Jij merkt daar allemaal niets van want de kat van de onderbuurvrouw is weer aan het janken en jij staat in de keuken en scrollt door een artikel over de bomen die te vroeg begonnen met botten. Er bestaat een kans dat de prille knoppen de vrieskou niet overleven. Pas de volgende dag vind je de dode vogel in de lege bloembak op je smalle balkon.
Van de volgende vogel hoor je enkel de klap, niet het roepen. Je bent onachtzaam, je zit binnen en doet dingen die geen concentratie vergen. Scrollen. Spullen bestellen en retourneren. De natuurlijke kringloop van de interneteconomie. Even denk je dat je je het gedempte geluid ingebeeld hebt, dan zie je de plakkerige vlek op de ruit. Je opent het raam, daar ligt de dode vogel in de bloembak.
Je bestelt drie raamstickers van gestileerde vogels. Dat vind je lelijk, maar je wilt het zekere voor het onzekere nemen, en ze waren net in de aanbieding, levertijd één dag.
Het is een gedoe om je van de dode vogels te ontdoen. Je weet ook niet goed hoe dat moet, lichamen bergen. De eerste gooi je in de berm verderop aan je flatgebouw. De tweede doe je bij het vuilnis, het is die dag toch net ophaling. Je bedenkt dat het handig zou zijn als er een verzenddienst voor dode dieren bestond.
Een week nadat je de stickers gekocht hebt, lig je op bed, het raam staat op een kier. De zon schijnt naar binnen en het is erg warm. Nochtans is het officiële begin van de lente nog niet in zicht. Tussen het scrollen door staar je naar buiten, de lucht is staalblauw en leeg. Omdat er niets te zien is, kijk je weer naar je scherm, dat je filmpjes toont van mensen die domme dingen doen, zoals met auto’s in tramtunnels rijden. Dan hoor je iets roepen, een langgerekt aaah. Het komt niet van je telefoon, denk je, maar je kan je vergissen. Misschien is de kat van de buurvrouw weer aan het huilen. Als het roepen luider wordt, zet je het filmpje op pauze. Je kijkt op en ziet hoe een stip zich nadert.
De vogel vliegt met een rotvaart op het raam af. Dan volgt de klap. Het piept een beetje als hij aan de ruit naar beneden glijdt.
Er volgen nog meer vogels. Je bent voortdurend op je hoede. Je scrollt door berichten, aanbiedingen, meldingen, gezichten links en rechts. Maar je geest is er niet bij.
Het roepen hoor je nu al van ver, en je weet dan dat het eigenlijk al te laat is.
Aaah – en je gaat de kamer uit. Eén keer verstop je je achter het bed, om de vogels niet te zien, met hun opengesperde bek, hoe ze zich moedwillig te pletter vliegen.
Ratten op een schip zijn de eersten om te ontsnappen als het schip zinkt. Kanaries ruiken als eerste het gas in de koolmijn. Wat is het met deze vogels?
Maken dieren zichzelf van kant? Schaft de natuur zichzelf ooit af?
Je googelt: lemmingen. Je leest dat het een mythe is dat lemmingen zichzelf van een klif te pletter storten in zee. Disney heeft dat in de jaren vijftig in scène gezet voor een natuurdocumentaire. Je stelt je voor hoe de mensen op de set de lemmingen de klif afjagen en al die dieren drijvend op het water. Of zouden ze zinken?
Ondanks de raamstickers blijven de vogels te pletter vliegen.
Je installeert speakers en speelt geluiden van roofvogels af. De buurvrouw komt aanbellen: of er een pakketje voor haar is aangekomen? Ze heeft kussens besteld voor haar terrasstoelen, nu het zo vroeg op het jaar lente geworden is, wil ze graag op haar balkon zitten. En of dat echt nodig is, die roofvogelgeluiden. Haar kat wordt er wild van.
Je vraagt of zij ook last heeft van te pletter vliegende vogels die recht op haar appartement afvliegen. Ze taxeert je alsof je zo’n gek bent die op een straathoek het einde van de wereld aankondigt. Dan zegt ze, wellicht om de situatie wat te ontmijnen: misschien willen die vogels niet meer vliegen?
Elke dag is warmer dan de vorige. De bomen botten, er vriest niets kapot, er vriest nooit nog iets kapot, ook niet de eieren van de vogels want die blijven komen. Je hebt zware gordijnen besteld die helpen tegen de warmte en het licht. Het kost je een hele dag om ze op te hangen.
In het schemerdonker luister je naar de doodskreten en de klappen tegen het raam. Daar helpen die gordijnen natuurlijk niet tegen. Je bedenkt dat je ze niet meer kan terugsturen nu je ze al opgehangen hebt.
Je hebt jezelf wakker gezweet, het dekbed van je afgewoeld, je hoort het roepen nu ook als er geen vogels zijn. Je staat op en rukt alle ramen open. Het slaapkamerraam met het balkon en de bloembak, waar de vogellijken zich opstapelen, en het raam van de keuken, aan de overkant van de gang. Je gaat opnieuw naar bed.
Nog voor zonsopgang word je wakker van de vogel. Hij zit op de commode en roept zonder echte tussenpozen. Er ligt vogelstront op het tapijt.
Even later gaat de bel. Het is de buurvrouw. Dat je die herrie van die roofvogels moet uitzetten, dat haar kat dat niet verdraagt, en wat je wel niet denkt, op dit uur. Dus laat je haar binnenkomen, neem je haar mee naar je slaapkamer en toon je haar de vogel. Die is nu even stil – je kan in de kamer onder je de kat horen janken.
De vogel heeft twee dagen aan een stuk zitten roepen. Hij wil niet wegvliegen, hoewel je het raam hebt laten openstaan. Je kijkt naar buiten, de lauwwarme lucht is blauw. Je vreest dat er andere vogels zullen komen. Aaah, roep je, een aantal keer, het maakt je schor.
Dan gaat de bel weer. Weer de buurvrouw, ze heeft haar kat op de arm, die om zich heen kijkt alsof ze iets zoekt. Instinctief ga je wijdbeens in de gang staan, je wil niet dat de kat naar de slaapkamer gaat, je kan niet nog meer dode vogels verdragen.
De buurvrouw schudt geruststellend haar hoofd. Nee, zegt ze, kijk. En ze overhandigt je een postpakketje. Er zitten drie vetbollen in, een factuur en een retourbon.
Jullie gaan samen naar de slaapkamer. Je legt de vetbollen bij de vogel, die blijft roepen. De buurvrouw zet zich op het voeteinde van het bed, ze streelt haar kat. Je gaat naast haar zitten, het lege pakketje op je schoot. Samen wachten jullie. Ondanks het krijsen van de vogel voelt het huiselijk, wat misschien aan de kat ligt of aan de zachte arm van de buurvrouw die de jouwe aanraakt. Je voelt een warmte waarvan je het bestaan vergeten was.
Als het donker wordt, houdt de vogel op met roepen. Twee, drie keer pikt hij in een vetbol en verliest dan zijn interesse. Hij doet een halfslachtige poging om rond te vliegen, maar landt al snel in de doos op je schoot en gaat daar op de retourbon zitten, nee, liggen, in een vreemde houding die je niet met vogels associeert, behalve dan de vogels die in je bloembak liggen.
Morgen begint de lente.
Je klampt je vast aan de doos met de dode vogel. Absurd eigenlijk, dat je bestelde vetbollen kan terugsturen. Je stelt je voor wat er zou gebeuren als je de vogel zou retourneren, maar je verbeelding is ergens in de afgelopen jaren zo murw geslagen dat je niet verder kan denken dan het slaapkamerraam.
De buurvrouw komt langzaam recht, laat de kat van haar schoot glijden. Ze gaat voor het raam staan, je kan niet zien of ze naar de nachthemel staart of naar de dode vogels in de bloembak. Ze zucht en sluit de zware gordijnen.
Esther De Soomer (1986) schrijft proza in haar moedertalen Nederlands en Duits. Haar werk verscheen in literaire tijdschriften en publicaties in beide taalgebieden, onder meer in De Gids, De Groene Amsterdammer en Kluger Hans. In 2018 nam ze deel aan de Autorenwerkstatt Prosa van Literarisches Colloquium Berlin, in 2019 werd ze genomineerd voor de Anil Ramdas Essayprijs.
Moniek van de Pas maakt uiteenlopend werk; van illustraties tot aan ruimtelijk werk. Met een fascinatie voor overziende details en hun samensmelting met het moment, kadert ze deze in. Hierin geeft ze zoekend vorm aan waar het aan vorm ontbreekt. Dit uit zich in intieme beeldende verhalen doordrenkt in herinneringen aan wat is geweest en verweeft ze thema’s als impermanentie, causaliteit en het zijn.