Soms praat je met een Amerikaan in Campanië, soms betreed je de arena van het publieke debat en soms moet je dat moeilijke gesprek niet langer uitstellen. In dit essay legt Shimanto Reza bloot wanneer taboes waarde hebben en de rationele achterhoofdstem volgen meer kwaad dan goed doet.
We staan op het Godenpad, op spectaculaire afgronden hoog boven de Amalfikust. Tussen ons in zweeft een vleesgeworden stukje internet. Onzeker en in stilte kijken we ernaar, ik en de Amerikaanse familievader: naar zijn plots galrijke kritiek op het verstrengde coronabeleid in zijn thuisstad New York.
Als ik het goed voorheb, voelt hij dezelfde tweedelige spanning als ik. Enerzijds zijn er de wij-zij dynamieken die het gemediatiseerde onderwerp van het coronabeleid doorkruisen. Anderzijds herinneren we ons hoe vaak het thema in ons dagelijkse leven ongemakkelijkheid en verbaal conflict opriep. Deze politieke beleidskeuzes hebben ingrijpende gevolgen en het is goed dat we hier om geven. Wat daar echter bij is gekomen, is de normalisering van geladen, moraliserende uitlatingen over tot cartoons gereduceerde tegenstanders. Het is erg schadelijk wanneer iedereen snel als tegenstander beschouwd wordt, niet enkel vocale kampkiezers. In de media en online zijn standpuntinnames als die van de Amerikaan vaak verwikkeld in felle veroordelingen van andersdenkenden. Ook in dagelijkse gesprekken vindt de kanteling van standpunt naar veroordeling steeds sneller plaats. Het creëert de ongemakkelijke verwachting dat het zal gebeuren – ten minste, wanneer je niet op voorhand weet of de ander je mening deelt.
Ik luisterde, dacht en knikte mee – als in Ik hoor je – maar bood geen begeesterde betogen.
In de weken voor deze uitstap naar Campanië had ik in mijn thuisstad Rome enkele gesprekken over het coronabeleid waarin ik geen kleur bekende. Ik luisterde, dacht en knikte mee – als in Ik hoor je – maar bood geen begeesterde betogen. Iedere keer werd ik op den duur steeds minder impliciet zwartgemaakt: als handlanger in het nakende eind van de wereld, als blauwepilverkiezer, als staatsgevaarlijke antivooruitgangsdenker … afhankelijk van de kleur die ze op dat punt reeds bekend hadden.
De vriendelijke onbekenden waarmee ik een spontaan praatje sloeg, waren gaandeweg vervangen door avatars met welbekende slagzinnen en stokpaardjes. Het lijkt een natuurwet: gepolariseerde mediaverhalen produceren een zwaartekrachtsveld. Als één van onze noties er een raakpunt mee heeft, wordt de rest van ons denken gemakkelijk in het hele verhaal meegezogen. Wanneer we in vervoering raken kan het narratief de controle over onze tong overnemen, zo een beetje als de visparasiet Cymothoa exigua. De uitbundige New Yorker leek op het moment dat hij zijn coronawoede uitsprak zelf te voelen dat dit begon te gebeuren.
Voordat een taboe volgroeid is, voelt het veel meer als een oprechte, persoonlijke wens om het thema te vermijden.
Hoe intiem en afstandelijk tegelijk; hoe gewild én onvermijdelijk, onze deelname in dit halfwassen coronabeleidstaboe. Zo voelt het dus! dacht ik. Voordat een taboe volgroeid is, voelt het veel meer als een oprechte, persoonlijke wens om het thema te vermijden. Synchroon namen we een stap achteruit op het Godenpad, de Amerikaan en ik, van zijn uitlating en, tijdelijk, van elkaar weg. Tegelijk keerden we ons naar de Middellandse Zee toe. Samen keken we naar de verblindende schitteringen op het azuur in de diepte onder ons: een nieuw begin. Dankzij het waarschuwingssignaal – het taboe – vermeden we onnodige spanning en leerden we elkaar kennen die dag, op beschaduwde rustplaatsen langs het pad.
Taboes zijn arbitraire beknottingen van de informatiedoorstroom, producten van irrationele angst,” zegt dan een stem in je achterhoofd.
Als je zoals mij bent, wringt er iets in dit hele verhaal. “Dánkzij een taboe? Taboes zijn arbitraire beknottingen van de informatiedoorstroom, producten van irrationele angst,” zegt dan een stem in je achterhoofd. Een stem met morele implicaties: “We zouden zo eerlijk en moedig moeten zijn om rechtstreeks te communiceren.”
Wat een stalen idealisme! Hoe graag herleidt deze achterhoofdstem de morsige wereld tot eenduidige principes!
De achterhoofdstem lijkt te denken dat taal zich in een virtuele ruimte zonder enige afleiding of ruis beweegt. In deze ruimte zijn emotie en waarheidsaanspraak van elkaar losgekoppeld. Uitspraken kunnen met eindeloze rekenkracht tegen elkaar afgewogen worden.
Er lijken wel plaatsen te zijn waar deze beschrijving passender is, als ideaal. Het publieke debat is er zo één, een welomlijnde arena met welbepaalde criteria: deelnemers moeten kennis van zaken hebben; deelnemers moeten de belangrijkste argumenten in het debat doorgronden; deelnemers moeten zich tijdens deelname extreem rationeel gedragen. Ik geloof stellig dat het vrije woord daadwerkelijk een proces wordt dat ons dichterbij de waarheid brengt, wanneer men in de arena zo veel mogelijk aan de criteria voldoet.
Deelname aan het publieke debat is een uithoudingssport.
Toch wordt het zelfs daar soms laag-bij-de-gronds. Niet omdat de deelnemers laag-bij-de-gronds zijn, maar omdat zij gevaarlijk terrein bewandelen. Ze plaatsen zich vrijwillig middenin een eindeloze stroom directe en impliciete morele aantijgingen en tegenspraak. Dan moeten ze ook nog met de rationele inhoud ervan in interactie treden, terwijl ze hun best doen zichzelf en de andere deelnemers qua personen uit de arena weg te denken. Deelname aan het publieke debat is een uithoudingssport. Als het goed loopt, is het de moeite waard. Tezamen kan men daar de relevante informatie samenbrengen en genuanceerdere argumenten bekomen.
Ik ben echter geen deelnemer aan het publiek debat, wanneer ik een wandeling over het Godenpad maak. Taal hier en taal daar zijn niet hetzelfde ding. Wanneer ik iemand aanspreek op straat, gebruik ik taal op een manier die rekening houdt met diepgewortelde sociale rituelen, met de halveringstijd van emoties, met de onvoorspelbaarheid van het gemoed van de ander.
Wanneer ik mezelf in het verleden vaker overtuigde naar de achterhoofdstem te luisteren, schreeuwde mijn lichaam dat dit niet was hoe ik met mensen om wilde gaan.
Soms hebben we wel een schop in het achterwerk nodig om iets moeilijks te zeggen. Dat vermeden gesprek dat we nu eindelijk eens moeten aanknopen. Het is echter niet zo – zoals de achterhoofdstem het wil – dat telkens wanneer we een drang tot voorzichtigheid voelen opkroppen, we die als een barrière moeten benaderen en overmeesteren. Wanneer ik mezelf in het verleden vaker overtuigde naar de achterhoofdstem te luisteren, schreeuwde mijn lichaam dat dit niet was hoe ik met mensen om wilde gaan. Maar de stem fluisterde triomfantelijk: “Je intuïtie is de handlanger van middeleeuwse beknottingen. Met wilskracht overkomen we haar! En eenmaal we alle arbitraire regels overmeesterd hebben, dan …”
Terwijl ik nog steeds wacht op de beloofde paradijselijke vruchten, heb ik ondertussen ettelijke liters ijswater over relaties gegooid. Niet per ongeluk, maar omdat ik dacht dat dat goed was. De stem ziet niet dat vertrouwen tijd vraagt om te groeien. Koetjes-en-kalfjes-praat hoort daarbij – als proces waarmee we rustig aftasten waar de ander op dit moment voor openstaat, en simpelweg onze goede wil tonen – net als een collectie milde taboes. Eén bot gesprek onder leiding van de achterhoofdstem kan een jaar vertrouwensgroei ongedaan maken. Als je voortdurend diepe communicatie verwacht, ontwikkel je paradoxaal genoeg niet de omstandigheden voor diepe communicatie. Eenmaal iemand gekrenkt is, beledigd, of in een tegenstanderspositie beland, kan je nog je punt zo direct als je wilt formuleren: het ene oor in, het andere weer uit. Iedereen spreekt, niemand leert iets bij. Wat je bijblijft is de naarheid.
In een vertrouwensband kan je meer bespreken, en dit kan zich soms snel ontwikkelen. Met de Amerikaan werden opmerkingen over zonneschijn al gauw opgevolgd door gedachtenuitwisselingen over taal, reizen en zelfs onze eigen economische situaties. Na de wandeling trok ik verder naar Napels; als ik hem daar was tegengekomen, waren we misschien klaar geweest om coronabeleid aan te snijden. Met een gefundeerd vertrouwen dat de ander het beste met je voorheeft, wordt de spanning die rond een moeilijk onderwerp hangt minder belangrijk. Dan kan je écht luisteren, en bereid zijn toe te geven dat wat je zegt mogelijk verkeerd is. Dan is het de moeite waard om samen gevaarlijk terrein te betreden.