Afgelopen week zei iemand voor het eerst in lange tijd tegen me dat hij verliefd op me was. Het was bij mij thuis, op de bank, en we hingen een beetje tegen elkaar aan thee te drinken.
‘Oh ja?’ hoorde ik mezelf zeggen terwijl ik nog wat uit mijn kopje slurpte.
‘Ja, ik geloof het wel,’ antwoordde hij, bescheiden en oprecht.
Waar dit in sommige gevallen bijzonder goed nieuws kan zijn, brak het angstzweet me die avond op de bank onmiddellijk uit. Misschien had ik het aan kunnen zien komen, misschien had ik niet goed opgelet, misschien had ik onbewust de andere kant op gekeken. Maar deze opmerking joeg me de stuipen op het lijf, en wel om twee redenen. Enerzijds omdat ik me realiseerde wat dit zou kunnen betekenen: het begin van een prettige tijd in een relatie, maar of we dat hetzelfde voor ons zagen, dat wist ik niet. Anderzijds omdat ik iets terug moest gaan zeggen. Aan iemand opbiechten verliefd op diegene te zijn en geen ‘ik ook op jou’ terugkrijgen, is ongeveer net zo erg als na een ‘ik hou van je’ geen ‘ik ook van jou’ terugkrijgen.
Maar ik wilde eerlijk antwoorden. Mijn brein begon overuren te maken. Was ik verliefd? Wat betekende dat? Het was nog niet zo lang geleden dat ik zelf voor het eerst in heel lange tijd verliefd op iemand werd, en het was zowel onmiskenbaar als vervelend. Ik kon niet meer eten, ik kon niet meer slapen, ik kon me nergens meer op concentreren en werd in een emotionele achtbaan van hot naar her gesleurd. Ik schreef pagina’s vol in mijn dagboeken met analyses over wat er aan de hand was en wat hij wanneer tegen me had gezegd, wat ik hem duidelijk zou moeten gaan maken in de toekomst en hoe het een wonder was dat hij míj had uitgekozen om tijd mee door te brengen. Een paar maanden na deze noodlottige verliefdheid (want het liep natuurlijk niet goed af) wist ik heel zeker: hier heb ik helemáál geen zin meer in.
Ik schreef ook wel wat over hem in mijn dagboek, maar het waren vriendelijke woorden, het was er rustig en veilig.
En nu zat ik niet in de achtbaan die ik toentertijd had uitgezeten. Ik zat thuis op een comfortabele bank met een kopje thee. Ik vond het fijn om bij hem te zijn. Ik vond hem lekker ruiken, hij had interessante dingen te vertellen en ik vertrouwde hem onmiddellijk toen we elkaar leerden kennen. Ik wilde hem aanraken en ik was me constant bewust van zijn aanwezigheid in de ruimte, zonder daar verder meteen iets mee te hoeven doen. Ik voelde me kalm. De hele tijd.
‘Hoe weet je dat?’ vroeg ik zonder hem in de ogen te kijken.
‘Gewoon,’ zei hij terwijl hij een beetje begon te draaien. ‘Dat voel ik volgens mij.’
Misschien voelde ik het ook wel. Maar ik sliep als een roos naast deze man. Ik kon gewoon met hem eten. En ik schreef wel wat over hem in mijn dagboek, maar het waren vriendelijke woorden, het was er rustig en veilig. Geen omgedraaide maag en geen loopings.
‘Ik ook van jou,’ zei ik. Ik rolde van de bank af en bekeek hem ondersteboven, terwijl de thee rustig in mijn buik bleef zitten.

Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.

Twinkel Achterberg (1997) is freelance illustrator en woont in Utrecht. Ze maakt speelse illustraties waarin kleuren overlappen en texturen stralen. Inspiratie haalt ze uit kleine bijzonderheden in de wereld om ons heen.