Sarah Vergaerde onderzoekt het doelloos ronddwalen én het al dan niet onopgemerkt gluren naar de ander aan de hand van boeken, films, podcasts en documentaires, waaronder My Amsterdam van Ed van der Elsken.
Op een ietwat druilerige avond tijdens de lockdown begon ik uit verveling te scrollen op YouTube. Intussen had ik elke noemenswaardige serie al gezien, er zat dus niet veel anders op dan dit beeldarchief te lijf te gaan. Al snel werd het een verslaving en vond ik een nieuwe hobby: video’s bekijken van een wereld voor de komst van covid-19. Via een mini docu over drugsgebruik in Amsterdam in de jaren ’80 kwam ik uit op de documentaire My Amsterdam van Ed van der Elsken. Ik zat aan het scherm gekluisterd. Ik laafde mezelf aan de meest eenvoudige bron van escapisme en liet me overspoelen met beelden van een leven voor de pandemie.
In de documentaire zien we het Amsterdam van de jaren ‘80. Scènes van zonovergoten en overvolle straten wisselen elkaar af met beelden van het grijze, lege straatbeeld bij het krieken van de dag. De chaos overdag versus de stad in rust. Via een voice-over vertelt Van der Elsken ons netjes waar we zijn en welke weg hij neemt om ergens te komen. Hij doorkruist de stad en laat geen hoekje ongemoeid. Toen ik in Amsterdam ging wonen voor een stage, leerde ik de stad op net dezelfde manier kennen. Ik kende er niemand en had veel tijd te verdoen. Net als Ed van der Elsken reed ik daarom kris kras door de stad op mijn fiets. Als ik wilde rusten, ging ik ergens zitten en observeerde de voorbijgangers.
De film My Amsterdam haalde dus heel wat herinneringen naar boven. Niet enkel van mijn tijd in Amsterdam - ik woon ondertussen weer in Brussel - maar vooral van een tijd waarin de straat nog een veilige plek was en de andere nog geen vijand. In de documentaire vond ik beelden van een stad waar mensen aan het zebrapad zorgeloos op elkaar staan geplakt, wachtend op groen licht. Waar geliefden aan elkaar frutselen zonder zich schuldig te voelen en toevallige voorbijgangers met elkaar flirten. Oh, wat miste ik dat alles op die treurige voorjaarsdag. De lockdown is intussen dan wel opgeheven, het mondkapje en de achterdocht voor de ander, die blijven nog wel even bij ons.
De documentaire haalde ook herinneringen naar boven van de vrijheid om te gaan en staan waar en wanneer je wilt. De pandemie legde ons leven buiten aan banden. Een avondklok zorgde er voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog voor dat we ’s avonds allemaal met de kippen op stok gingen. Tijdens de eerste lockdown stond bij ons in België op elke ommetje een klok en maximale afstand. Je mocht er niet langer en verder op uittrekken dan van bovenaf was vastgelegd. Doelloos ronddwalen was dus onmogelijk geworden.
'Wij flaneurs zijn op weg naar nergens, naar niemand, naar niets.'
Voor de flaneur in mij waren het dan ook magere tijden. De flaneur staat bekend als een archetypisch (mannelijk) figuur uit de 19e eeuw die door de straten van de moderne grootstad dwaalde en het leven in de stad observeerde. De Franse poëet Baudelaire wordt gezien als de archetypische flaneur. Hij pende het fin-de-siècle gevoel in Parijs neer in gedichten over alcohol en de roes, de moderne conditie, seks en de dood. Nederlandse flaneurs ken ik niet, maar hier in Brussel is Marc Didden alleszins de bekendste. Hij legde zijn dwalingen vast in de podcast Brussel: een gehucht in een moeras. We leren hem daarin kennen als een zware man met een al even zware bril die samen met zijn onafscheidelijke wandelstok door de stad doolt.
Ook voor Marc Didden werd het tijdens de lockdown echter pijnlijk duidelijk dat er zonder mensen op straat weinig te flaneren valt. Flaneren is immers niet enkel het doelloos door de stad wandelen, maar ook, en misschien nog meer, het observeren van mens, dier en dingen. ‘Het mooiste aan flaneren is namelijk dat je dat kan doen terwijl andere mensen écht leven en onderweg zijn van ergens naar ergens, naar iemand, naar iets. Want wij flaneurs zijn juist op weg naar nergens, naar niemand, naar niets,’ zegt Didden.
De flaneur observeert de dingen en het staat daarom niet mis te zeggen dat in elke flaneur een voyeur schuilt. In de documentaire Een redelijk leven kun je bijvoorbeeld zien hoe Marc Didden vanuit zijn appartement naar de straat loert en mensen bekijkt zonder zij dat doorhebben. Flaneren zat er tijdens die lockdown niet in, de voyeur in mij kwam daarentegen tot volle bloei. Omdat ik opgesloten zat thuis, keerde ik namelijk mijn blik naar buiten. Recht tegenover me woont een koppel, een jonge en wat oudere man. Aan het raam van hun keuken hangt geen gordijn en kan ik binnen gluren. Ik zie hen koffie zetten of proeven of de pasta al gaar is. ’s Nachts laten ze altijd een raam open staan en soms, als het koud genoeg is, zetten ze een fles cava buiten op hun kleine vensterbank. Het is vreemd hoe intiem je kan zijn met mensen die je nog nooit hebt ontmoet.
'Een voyeur probeert natuurlijk onopgemerkt en verborgen te blijven. Dat kan van zo iemand als Van der Elsken niet gezegd worden.'
Onlangs plakten ze hun ramen af met vellen papier. Ik voelde me betrapt. Een voyeur probeert natuurlijk onopgemerkt en verborgen te blijven. Dat kan van zo iemand als Van der Elsken niet gezegd worden. Als ik hem naar een dame hoor roepen dat ze moet lachen, krimpt mijn maag toe. De fotograaf laat het niet na om het vrouwelijk schoon uitgebreid en zonder schroom te documenteren. Het doet me denken aan Laura Mulvey's conceptualisering van de male gaze in haar essay Visual Pleasure and Narrative Cinema uit 1975. Net zoals in de door haar beschreven films, neemt Van der Elsken hier uitgebreid de tijd om enkele vrouwen van kop tot teen te filmen. Kijkend naar de documentaire voel ik me daarom ook soms een beetje als Siri Hustvedt in A Woman Looking at Men Looking at Women. Daarin schreef ze over hoe de vrouw door mannen wordt afgebeeld - en vaak geobjectiveerd - in de kunst. De vrouw is inderdaad een prachtig schepsel, en dat mag gevierd worden. Maar Van der Elsken’s documentaire toont wel dat we van ver komen.
In de podcast Wilde Wijven van de Vlaamse journaliste Heleen Debruyne horen we bijvoorbeeld dat er in de 19e eeuw amper vrouwelijke flaneurs waren. Ze vertelt hoe Baudelaire de flaneur definieerde als iemand die opgaat in de menigte en stelt zich terecht de vraag welke vrouw onzichtbaar kan zijn in de publieke ruimte. De tijdgenote van Baudelaire en schrijfster George Sand moest zich bijvoorbeeld als man verkleden vooraleer ze kon gaan wandelen zonder dat mannen haar als prostituée aanschouwden. In Femme de la Rue, een documentaire van Sofie Peeters, zien we hoe ze door Brussel wandelt en voortdurend voor putain wordt uitgemaakt. Keer op keer is de vrouw het object dat geobserveerd wordt. Door alle me too-schandalen zijn we gelukkig een stapje verder van vrijblijvende catcalling op straat. Toch werd tijdens de lockdown opnieuw duidelijk dat de publieke ruimte nog steeds niet aan de vrouw toebehoort. Het is bijvoorbeeld nog altijd wachten op voldoende vrouwelijke toiletten in Brussel. Het werd in die periode ook pijnlijk duidelijk dat de straten voor vrouwen nog steeds onveilig zijn. In januari werden we wakker geschud door een reeks getuigenissen van vrouwen die werden aangerand in Brusselse parken.
Of Van der Elsken beschuldigd moet worden van seksisme weet ik niet, en eerlijk gezegd wil ik hem niet op die manier bekijken. Zijn documentaire is voor mij vooral een uitdrukking van levensvreugde. Hij is een estheet die zoekt naar schoonheid en viert de mens in al z’n gestalten. ‘Ik bezing het leven,’ zoals hij het zelf verwoordde. Kromlopende oudjes, knuffelende koppels, babes, mensen in een rolstoel, punkers, mimespelers, straatmuzikanten, bedelaars… Iedereen passeert de revue.
'De hoofdrolspelers van de documentaire My Amsterdam zijn de Amsterdammers, maar de stad is hun onmisbare decor.'
En ook in het lelijke vindt hij schoonheid. Daklozen, dronkaards en exhibitionisten, hij filmt ze zonder schroom. Sommigen kunnen erom lachen, anderen geven hem de middelvinger. Meerdere keren denk ik dat iemand er schoon genoeg van krijgt en hem een mep zal verkopen. Hij lijkt daarom wel de mannelijke evenknie van fotografe Vivian Maier, die door de straten van New York dwaalde, gewapend met een camera in de hand. In de documentaire Finding Vivian Maier zie je hoe ze boze en afkeurende blikken toegeworpen kreeg voor haar schaamteloze indringing van de persoonlijke bubbel. Iets wat in tijden van ‘het knuffelcontact’ door sommigen zou worden beschouwd als een regelrechte schending van de mensenrechten. Misschien werd het haar vergeven omdat ze werd gedreven door een ongelofelijke nieuwsgierigheid naar de mens in de stedelijke biotoop. Net als de 19e-eeuwse flaneurs en Van der Elsken zelf.
De hoofdrolspelers van de documentaire My Amsterdam zijn de Amsterdammers, maar de stad is hun onmisbare decor. My Amsterdam heeft daardoor iets weg van de poëtische avant-garde stadssymfonieën die gemaakt werden ten tijde van de bloei van de moderne grootsteden zoals Berlin: Symphony of a Metropolis van Walter Ruttmann of Man with a Movie Camera van Dziga Vertov. Twee films uit de ‘roaring twenties’ waarin de stad gevierd wordt. Hoewel de avondklok ondertussen is geschrapt en de terrassen opnieuw open zijn, wordt het nog even wachten vooraleer ook wij de stad opnieuw kunnen vieren. Naar het café gaan met een mondkapje op; ik sta er niet om te popelen. Voorlopig ga ik dus rustig door met mijn videoreisjes naar andere tijden en plaatsen. Eens een voyeur, altijd een voyeur. Flaneren doe ik wel als het opnieuw met volle teugen mag.
Sarah Vergaerde is een introvert met een uitgesproken mening. Ze studeerde Film-, Literatuur- en Theaterwetenschappen en haalde een master in Genderstudies. Als jeugdwerker in Brussel verwondert ze zich dagelijks over grootstedelijke uitdagingen en als party pooper zeurt ze soms over lastige onderwerpen. Ze leeft dan ook naar het motto van Agnès Varda: "I tried to be a joyful feminist, but I was very angry". Dit alles brengt ze graag samen in haar essays.
Beeldredactie