Mijn moeder liet de afgelopen weken haar oude videobanden uit de jaren negentig digitaliseren. Trots komt ze aanzetten met een USB-stick waar de beelden op staan. Jaren geleden heb ik er fragmenten van bekeken, toen we nog een VHS-speler hadden. Ik kijk achterdochtig naar het metalen uiteinde van de stick, die de vorm van een tompouce heeft.
‘Van de Hema, leuk hè?’
Ik vraag me af waarom de nieuwe vorm van mijn gedocumenteerde jeugd leuk zou moeten zijn.
Volgens mij behoor ik tot de eerste generatie volwassenen die filmpjes van zichzelf heeft als baby, dreumes, peuter en kleuter. Ze hebben hetzelfde effect op me als een horrorfilm: ik ben er heel nieuwsgierig naar, maar wil er tegelijkertijd niet naar kijken. Ondanks mijn reactie (‘mam, moet dat nou’) is mijn moeder vastbesloten haar nieuwverworven toegang tot mijn jeugd met me te delen. Voordat we de stick in mijn laptop steken, vertelt ze over mij als kind. Ik was zo doelgericht, zo daadkrachtig, volgens haar. Een soort directheid uit pure onschuld die ik lang had behouden, aldus mijn vader. Hoewel mijn ouders vol enthousiasme verslag doen van mijn kennelijk uitgesproken maar leuke karakter als kind, herinner ik me andere dingen. Dat ik niet naar school wilde maar toch moest. Dat ik regelmatig rond het middaguur werd opgehaald omdat ik niet ophield met huilen en niet meer wilde eten van de buikpijn. Dat ik eigenlijk moeite had met alles wat zich buiten ons huis afspeelde en het liefst binnen met de verwarming aan op de grenen vloer in de woonkamer zat te spelen met mijn barbies. En boeken lezen, dat vond ik ook leuk. De rest van de wereld was maar een enge bedoening.
Mijn jeugdherinneringen komen niet overeen met wat mijn ouders erover vertellen.
Ik vertel mijn ouders dat mijn herinnering niet helemaal overeenkomt met wat zij me vertellen. Mijn moeder trekt haar wenkbrauwen op en zwaait opgewekt de roze tompouce door de lucht: laten we de proef op de som nemen.
Het beeld op mijn laptop flikkert, maar als de camera de focus gevonden heeft zie ik een dikke baby met grote, bruine ogen een bozige blik in de camera werpen. Die baby wordt door de volwassenen in de video ‘Eefje’ genoemd en rolt op haar rug, maar het lukt haar niet weer overeind te komen. Mijn zus, die een paar jaar ouder is en in niets op de baby lijkt, (hoogblond, blauwe ogen, ielig, welbespraakt) komt het beeld binnenwandelen om haar omhoog te trekken.
Terwijl mijn ouders verrukte kreetjes slaken, spoel ik de film wat verder door. Ik zie een meisje van een jaar of vier op een rood-groene skelter door de achtertuin van mijn ouders trappen. Ondertussen zingt ze liedjes die ik nog steeds ken, draagt ze kleren waarvan ik nog weet hoe glad de stoffen voelden, waar de gaten zaten. Mijn zus zit op de schommel die precies het piepgeluid maakt dat ik in mijn geheugen opgeslagen heb. Ondanks de herkenning bekruipt me het gevoel dat ik geen idee heb naar wie ik zit te kijken.
Overvallen door een vlaag van unheimische verwarring trek ik de USB-stick uit mijn laptop. Mijn ouders zijn beland in een discussie of het nu de zomer van ’94 of ’95 was dat we kampeerden in Zeeland. Ik knik mee en kijk naar de roze tompouce op tafel. Het meisje op de skelter had die waarschijnlijk prachtig gevonden.

Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.

Dymphie Huijssen (1995) is een illustrator en animator die zich bezighoudt met het visualiseren van complexe gevoelens. Haar werk kenmerkt zich door een zekere elegantie, kwetsbaarheid en een tikkeltje melancholie.