Wanneer ik als kind voor de spiegel stond (en dat deed ik bijzonder graag), vroeg mijn vader weleens of ik begreep dat wat ik in de spiegel zag niet ‘ik’ was, maar slechts een lichaam. Ik kan me herinneren dat ik zei dat ik dat prima begreep, en dat het ook voelde alsof het waar was. Alsof ‘ik’ een ander ding was, niet tast- of zichtbaar, laat staan representeerbaar in een stuk glas.
Mijn vader bedacht dit niet zelf, maar baseerde zijn ideeën op grote denkers: jaren las hij fanatiek over non-dualisme, in het hindoeïsme ook wel advaita genoemd. De filosofie gaat uit van een egoloos Zijn, waarbinnen het ‘ik’ een illusie is. Hij schreef er meerdere boeken over, die grotendeels ongelezen op een rijtje in mijn boekenkast staan. Inmiddels is mijn vader opa en zijn de spelletjes die hij speelt met mijn nichtje Julie wat minder beladen. Op een zondagmiddag ga ik met hem en Julie naar de speeltuin. Het waait hard en we trekken haar laarzen en jas aan voor de tocht naar de schommel.
Julie is nu twee jaar oud. Ze is dol op dino’s, heeft meestal een bijzonder goed humeur en op haar hoofd groeit flinterdun, bijna wit haar dat op de schommel in de speeltuin in vlassige lokken alle kanten op waait. Ik duw haar hoog, hoger, nog hoger, tot ze bijna horizontaal in de lucht hangt. Mijn vader vindt dat ik Julie te hoog duw. ‘Ik word al misselijk als ik ernaar kijk,’ zegt hij. Ik antwoord dat Julie toch wel wat aankan, omdat ze inmiddels geen baby meer is, maar een dreumes.
Julie dient de hokjesdenker in kwestie onmiddellijk van repliek.
‘Ik ben geen dreumes, ik ben Julie!’ roept Julie ineens – ze heeft al meer dan een kwartier met een lichte frons op haar voorhoofd door de lucht gezweefd zonder iets te zeggen. Het is me onduidelijk waar Julie deze levenswijsheid vandaan heeft gehaald, maar te pas en te onpas tovert ze haar tevoorschijn: als ze een kindje genoemd wordt, of een meisje of een schatje, dient ze de hokjesdenker in kwestie onmiddellijk van repliek.
Mijn vader vindt praktisch alles wat Julie doet geweldig. Hij past samen met mijn moeder één dag in de week op, dus hij moet haar opmerkingen wel gehoord hebben. Als ik hem vraag of die wellicht kunnen duiden op de vroege ontwikkeling van een ego dat volgens hem een illusie zou zijn, lacht hij meewarig. ‘Ja,’ zegt hij, ‘nu begint ze te geloven in de sociale constructie van haar identiteit. Dat is logisch, anders kun je je moeilijk redden in de maatschappij.’
Sinds kort wil Julie voor het slapengaan een filmpje op YouTube zien waarin mijn vader wordt geïnterviewd over advaita. Of ze begrijpt wat hij zegt weet ik niet, ze vindt het geloof ik vooral leuk om zijn stem te horen en naar het bewegende beeld te kijken. Zijn handen vliegen van links naar rechts over het scherm terwijl hij uitlegt, zijn mond opent en sluit, hij knippert, zijn stem galmt door haar slaapkamer terwijl ze gefascineerd zit te kijken. Hij mag dan geen ‘ik’ zijn; in ieder geval is hij iemands opa, en daar komt hij voorlopig niet onderuit.
Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.
Dymphie Huijssen (1995) is een illustrator en animator die zich bezighoudt met het visualiseren van complexe gevoelens. Haar werk kenmerkt zich door een zekere elegantie, kwetsbaarheid en een tikkeltje melancholie.