Mijn vader en ik zitten in een café, de namiddag voor een persconferentie. Eens in de zoveel tijd proberen we samen naar de bioscoop te gaan, bij wijze van vader-dochter activiteit: we houden beiden van films en we hebben sowieso iets om over te praten als we daarna nog wat gaan drinken. Na twee uur kijken naar Italiaanse zomer in Paolo Sorrentino’s The hand of God oogt de kroeg duister.
Onze afspraken hebben meer lading gekregen sinds mijn vader in 2017 een hartstilstand kreeg: geen bloed dat door zijn aderen stroomde, mijn moeder in paniek want mijn vader had haar gezegd dat hij niet gereanimeerd wilde worden, zij na vijf minuten met het levenloze lichaam van haar man in haar armen gezeten te hebben toch maar naar de buren gerend, een ambulance, reanimatie, een week in coma op de intensive care.
Het interessante aan dit soort gebeurtenissen is dat ze niet zo vaak kunnen worden naverteld vanuit het perspectief van de patiënt, of de dode zo je wilt: de meeste mensen overleven dit immers niet. We kennen het verdriet van de naasten, de paniek, de radeloosheid, maar ik vroeg me af toen hij daar aan al die slangetjes lag: wat merkt hij hier zelf nu van? Ligt hij daar gewoon te slapen? En vooral: waar is mijn vader nu?
Ik maak me zorgen om hem. Hij lijkt er zelf (zoals wel meer optimistische boomers) helemaal geen problemen mee te hebben om op het randje van een lockdown met mij en pak hem beet tien anderen twee uur in een bioscoopzaal te vertoeven, om met zeker twintig onbekenden in dezelfde ruimte aan een tafeltje in een café te zitten. ‘Ik ben helemaal niet meer bang voor de dood,’ zegt hij. ‘Ik heb het toch al meegemaakt.’ Hij draait horizontale rondjes met zijn halve literglas Paulaner om het schuim een beetje nieuw leven in te blazen voor hij een slok neemt. ‘Niet dat ik er nog veel van weet. Maar ik herinner me nog wel een soort gevoel dat ik had toen tijdens die coma,’ zegt hij ineens. Ik vraag hem wat dan. Hij glimlacht een beetje. ‘Het enige woord dat het omschrijft is: ‘jammer.’’
Ik denk aan Fabietto die in The hand of God ternauwernood ontsnapt aan de dood omdat hij liever een voetbalwedstrijd keek dan met zijn ouders een weekendje weg te gaan. Zijn gegil in de ziekenhuisgang nadat hij te horen krijgt dat zijn beide ouders zijn overleden.
Had hij niet door hoe het was om alvast te denken over een speech voor op zijn begrafenis?
‘Misschien ben jij niet bang, maar ík wel,’ zeg ik hem. Ik hoor hoe geagiteerd ik klink. Mijn vader liet zich netjes vaccineren, maar zegt als vijfenzestigplusser met een dagelijkse pillencocktail, een ingebouwde ICD, terugkerende longontstekingen, onverklaarbare flauwtes en hartritmestoornissen niet bang te zijn van de pandemie. Had hij niet door hoe het was om een week in die wachtkamer te zitten? Om alvast te denken over een speech voor op zijn begrafenis? Over hoe het verder moest met mijn moeder, over dat mijn zus en ik al hadden besloten haar een hondje cadeau doen als ze er klaar voor was terwijl hij daar lag te pruttelen aan een beademingsapparaat?
‘Daar heb ik eigenlijk nooit zo bij stilgestaan,’ zegt hij terwijl hij aan zijn bierviltje wriemelt.
Het is vijf uur, we slaan het rode velours gordijn opzij, duwen de piepende cafédeur open. Ik kan niet anders dan opgelucht zijn dat hij voorlopig zijn laatste Paulaner in de kroeg gedronken heeft. Dat we één keer de hand van God hadden om hem te redden, maakt niet dat ik daar een tweede keer op durf te rekenen. De frisse winterlucht slaat ons in het gezicht, we nemen afscheid na ons filmuitje.
‘Dat was de laatste voorlopig,’ zeg ik.
‘Ja,’ antwoordt mijn vader. ‘Jammer hè?’
Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.
Dymphie Huijssen (1995) is een illustrator en animator die zich bezighoudt met het visualiseren van complexe gevoelens. Haar werk kenmerkt zich door een zekere elegantie, kwetsbaarheid en een tikkeltje melancholie.