‘JIJ zit op voetbal?!?’ We staan bij de receptie van een begrafenis en mijn tante verslikt zich zowat in haar plak cake. ‘Frank, dit moet je horen!’ Een paar verre familieleden kijken wat verstoord op van hun koffie terwijl ze mijn oom wenkt. Mijn neefje, opgegroeid met een voetbal tussen zijn voeten op het grasveld achter zijn huis, kijkt me vertwijfeld aan. Ik zie een mengeling van afschuw (gatver, meisjes op voetbal) en kameraadschap. Want wie op voetbal zit, is verbonden. Wie op voetbal zit, staat samen onder de douche. Wie op voetbal zit, trotseert weer en wind voor de training. Wie op voetbal zit, zet door.
Mijn tante was niet de enige die spottend reageerde op het nieuws van mijn nieuwe hobby. ‘Ga je dan op je hakken op het veld staan?’ was een veelgehoorde. En ik moet toegeven, het valt me niet mee. Elke week weer zitten de duivel en de engel op mijn schouders, druk debatterend of we gaan of niet. Het is kutweer en je kan best wat slaap gebruiken en je werkt al zo hard en je gaat volgende week echt, fluistert het duvelse mannetje van links. Het is goed voor je gezondheid, voor je flexibiliteit, voor het team, en achteraf voel je je echt beter over jezelf, klinkt het van rechts. Een interne strijd die de meesten van ons niet vreemd zal zijn. Ga je naar de sportschool, of duik je de kroeg in? Ga je naar training, of blijf je op de bank hangen?
Ooit probeerde ik het ook met de sportschool, maar faalde jammerlijk. Wat een verschrikking, zo’n zweethol vol mensen die je aanstaren terwijl je hijgend tien minuten doorbrengt op een cardiomartelwerktuig. Na een week staakte ik mijn bezoeken, en na een half jaar zei ik mijn doorlopende abonnement af. Het was niet mijn eerste mislukte poging tot sporten. Reeds als kleuter werd ik door de andere meisjes (met perfect ingevlochten haar en roze tutu’s) weggepest bij dansles vanwege mijn dikke buikje en ook aikido bijvoorbeeld was geen lang leven beschoren. Maar voetbal, dat gaat al een jaar goed.
Mijn vrouwenteam, Dames 4, speelt nog niet in de competitie. En dat is maar goed ook, want we zijn allemaal zonder ervaring begonnen. Als een stel kneuzen stonden we daar op het veld, de eerste keer. Met onnozele blik probeerden we het Italiaanse accent van de trainer te volgen en de oefeningen bij te benen. Voor het eerst sinds gymles stond er weer iemand tegen me te joelen dat ik harder moest rennen, dat ik tien push-ups moest doen, dat we nog één rondje gingen. Na de eerste training kon ik dan ook geen enkele spier in mijn lichaam meer bewegen.
Stijf als een hark lag ik de volgende dag roerloos in bed, maar het voelde goed. Ik had de smaak te pakken. Niet van de push-ups per se, maar van het ultieme genot. Scoren. Het moment waarop je een pass aanneemt en hem er in poeiert. Ik kan me geen beter moment voorstellen. Geen sportschoolapparaat kan er tegen op, en geen duivel op de linkerschouder heeft er nog zeggenschap over. Ik wil naar het doel lonken. Stiekem wat buitenspel staan, en dan als een bezetene aangemoedigd door je teamgenoten die bal er in trappen. De bemoedigende schouderklopjes na een doelpunt, de teleurgestelde blikken van de tegenstander. Dat motiveert me weer, elke week. Dat, en de lekkere coaches natuurlijk. En de kniekousen, die zijn zo kek.
Onlangs werd ik, in de aanloop van het wereldkampioenschap, gevraagd om mee te spelen in de clip van vrienden. De ultieme WK-knaller hadden ze geschreven, en daar moest natuurlijk een video bij. Het concept? Een Duits vrouwenteam wordt in elkaar gerost door de Twee Maten, waarbij het bloed er van af spat. Ik hoefde er geen twee seconden over na te denken, en diezelfde week nog stonden we op een druilerige doordeweekse middag bij mijn club. Mijn medespeelsters keken me vol verwachting aan. ‘Jij zit toch op voetbal? Doe eens een trucje?’ Stond ik daar, met mijn bek. Een doelpunt maken, oké, maar de echte kunsten zoals hooghouden of een omhaal beheers ik nog voor geen meter. Een teamgenote omschreef mij ooit als de Klaas-Jan Huntelaar van het team. Niet goed, wel altijd scoren. Gelukkig begonnen we snel met de shoot, en konden we voor de camera rondhollen. Vier uur, drie liter nepbloed, en twee echte verwondingen verder, liepen we weer naar de kleedkamers. Van voetballen was niet veel terecht gekomen. Maar de clip is een juweel geworden, en inmiddels is de eerste wedstrijd door ons echte elftal gewonnen. En dat, vrienden, is ten slotte het belangrijkste. Op naar de overwinning!