Je kan veel van mij zeggen, dat ik een fantast ben bijvoorbeeld, of een neuroot, maar niet dat ik slecht tegen mijn verlies kan. Dat komt op zich wel mooi uit, want ik heb welgeteld één keer in mijn leven iets gewonnen. En eigenlijk telt dat niet eens, want mijn oma was van mening dat we een grotere kans op het legokasteel zouden maken als zij zich over de kleurplaat boog. "Zo leert die jongen toch nooit wat", zei mijn moeder tegen de hare, maar diep van binnen begreep ze ook wel dat de enige les waar ik wat in mijn leven aan kon hebben eruit bestond dat ik gratis hulp nooit af moest slaan.
Het probleem van verliezen heb ik nooit ingezien. Niet dat winnen mij niet leuk lijkt, net zoals het me ook best leuk lijkt om een dolfijn te zijn, maar beide zaken staan nu eenmaal zo ver van mij af dat ik ze als niets meer dan dwaze dagdromen ervaar. Dankzij mijn verloofde ben ik de afgelopen jaren wel iets fanatieker geworden in gezelschapspelletjes. Waar er vroeger geen bal aan was om met mij een potje te Risken of Triktrakken, aangezien ik haar de overwinning toch altijd wel gunde, gun ik haar nu ook af en toe de mogelijkheid op verlies, om onze relatie spannend te houden. Het gaat in tegen mijn natuur, maar uit liefde doe ik alles.
Mijn gelatenheid heeft mensen vaak in verwarring gebracht. "Ben je niet verdrietig dat je alweer je A-diploma niet hebt gehaald?" vroeg de zwemleraar bezorgd, terwijl ik bijkwam van mijn tot nog toe laatste poging. "Ach, ik bakte er toch ook niets van", zei ik bibberend, "als ik nu wel dat papiertje had gekregen had ik mij daar hoogst ongemakkelijk onder gevoeld, dus eigenlijk ben ik wel blij met de situatie zoals-ie is." Daarna gingen mijn moeder en ik patat eten. "Als je een keer in het water valt, moet je gewoon heel hard roepen", zei ze streng. Ik beloofde haar dat te zullen doen en heb mij altijd aan mijn woord gehouden.
Op mijn tiende kwam ik zowaar heel ver met de Nationale Voorleeswedstrijd. De voorrondes van mijn school, de gemeente en de regio had ik stuk voor stuk met glans gewonnen. Waar dit nog bescheiden evenementen in afgelegen bibliotheekzaaltjes betrof, daar vond de provinciale ronde plaats in een heus theater. Er was een clownsact ingehuurd om het publiek op te warmen. De halve finalisten – negen meisjes met vlechtjes en ik – moesten om de beurt plaatsnemen op een soortement troon, die door de clowns langs het publiek en over het podium werd gedragen op de maat van de smurfenhouse die door de boxen schalde. Van hoge kwaliteit zal die troon niet geweest zijn, want ik zakte er halverwege het rondje doorheen. "Dat vadsige kutjoch", fluisterde de ene clown, zijn reusachtige schoen onder het gewicht van zijn collega bevrijdend. En toen moest ik gaan voorlezen. Carry Slee was de juryvoorzitter. "Jij wordt vast veel gepest?" lispelde zij hoopvol, nadat ik mij met helse pijnen in rug en kont door mijn favoriete passage van Die Leiden des jungen Werthers had heen gewerkt. Het verlies voelde voor mij haast als een opluchting.
Je kan al met al stellen dat ik van nature een gelukkige verliezer ben. De gevoelens waar ik dezer dagen mee rondloop, komen mij dan ook uiterst vreemd voor. Voor het eerst van mijn leven baal ik namelijk van een verlies. Voor het eerst ervaar ik een verlies als onrechtvaardig en belachelijk. Elke nacht lig ik wakker met de vraag hoe dit toch kon gebeuren. In tegenstelling tot binnen de lijntjes kleuren, de schoolslag uitvoeren en clowns hun werk laten doen, vind ik namelijk dat ik in schrijven best goed ben. Het is wellicht mijn enige talent. Daarom deed ik mee aan de A.L. Snijdersprijs, die zoals de naam doet vermoeden jaarlijks wordt uitgereikt aan de schrijver van het beste Zeer Kort Verhaal. In de reglementen stond dat je er twee, van maximaal tweehonderdtwintig woorden, mocht insturen. Ik was zeer tevreden met mijn verhaaltjes. Niet dat ik meteen de eerste prijs verwachtte, of zelfs maar de tweede of derde, of de publieksprijs voor mijn part, maar ik was ervan overtuigd op z’n minst een serieuze kanshebber te zijn. Het enige waar ik mij zorgen over maakte was dat mijn tweede verhaal mogelijk twee woorden teveel telde. Ik stuurde een mail naar de organisatie met de vraag of het maximum aantal woorden inclusief of exclusief de titel moest worden opgevat. In het laatste geval zat ik namelijk precies goed. Een antwoord heb ik nooit gekregen en ik zal dus nooit weten of het daaraan heeft gelegen.
Hoe dan ook kreeg ik na weken vol koortsige spanning eindelijk bericht. In de mail stond dat mijn verhalen niet waren geselecteerd bij de ‘ruim vijftig’ kanshebbers op een prijs. Het irriteerde mij dat het er niet precies vijftig waren geweest, dan had ik wellicht nog kunnen leven met dit verlies. Dan had ik tegen mezelf gezegd dat mijn verhalen domweg nét niet goed genoeg waren om tot het streng afgebakende topklassement toe te treden, maar desalniettemin tyfusgoed. Nu was het echter duidelijk dat de organisatie gestopt was met selecteren op een punt dat alleen het meest beschamende prutswerk achter zou blijven. Ik las de vierenvijftig genomineerde verhalen online en vond de meeste erg aardig, maar geen enkele mijlenver verheven boven mijn twee probeersels.
Hieronder kunt u mijn beide verhaaltjes lezen, om zelf te bepalen hoe terecht het is dat ik zo dik verloren heb. Voor alle duidelijkheid: ik kan dus heel goed tegen mijn verlies, het is onrechtvaardigheid waar ik slecht tegen kan.
Jules staat op zijn stoel. Het koord om zijn nek voelt vanzelfsprekender dan de stropdassen die hij de afgelopen dertig jaar droeg, alsof hij voor het eerst echt naar zijn werk gaat. De enige cd die hij heeft bewaard zit in de speler. Wanneer over vier minuten en zesentwintig seconden de violen aanzwellen zal hij de stoel wegtrappen en is het verhaal voorbij.
Dan gaat de deurbel. Jules weet dat het geluid uit een ander land komt, dat hij het niet hoeft te horen. Maar de zoemer blijft ingedrukt worden, eerst een paar keer kort en dan een paar keer heel lang. Voorzichtig bevrijdt Jules zichzelf.
Voor de deur staan twee meisjes in gele regenjassen. "Hallo meneer", zeggen ze in koor, "wilt u misschien kinderpostzegels kopen?" Jules hoort iets over een school in Ethiopië. Wat Ethiopië betekent weet hij niet meer, het klinkt als de naam van een orgaan.
De velletjes met postzegels gaan in de la onder het bureau. Jules wil terug naar zolder lopen, maar gaat op de bank zitten en zet de tv aan. Een man met hagelwitte tanden kijkt zijn kamer in. "Iedereen denkt dat er room in moet, maar dat is fout. Fout!" roept hij. Jules vraagt zich af hoe laat de winkels dicht zullen gaan.
Er is, voor zover ik weet, niemand die zoveel voor anderen doet als mijn vader. Van tuinhekjes tot belastingaangiftes, hij staat altijd klaar om buren en familieleden te helpen. Des te opmerkelijker mag de sprong genoemd worden die nu vijftien jaar op mijn netvlies brandt.
Het was dertig april en de Koningin zou een bezoek brengen aan Marken. Wij gingen ook. Niet omdat wij nou zo koningsgezind waren, we kwamen voor mijn vaders secretaresse. Zij was een inwoonsters van het schiereiland en zou in klederdracht de festiviteiten leiden.
Zoals gewoonlijk deed mijn moeder lang over haar haar en werd mijn vader ongeduldig. Zo gauw ze de auto was ingestapt trapte hij met volle kracht op het pedaal. Aangezien ik snel last had van wagenziekte en daarom altijd zwijgzaam achterin zat, kwamen mijn ouders er pas bij de haven van Volendam achter dat ze zonder mij vertrokken waren. Enigszins beduusd door het uit mijn hand wegschietende portier was ik huiswaarts gekeerd. Laurel & Hardy waren op tv.
Toen de auto voor een tweede keer bij de haven aankwam, verliet de boot net de kade. Mijn vader nam een aanloop en sprong. De sprong was sierlijk en egoïstisch. Het kwam hem te staan op een gezamenlijke reprimande van de stuurman en mijn moeder. Die dag werd mijn vader een mens voor mij.