Er zijn mensen die denken dat ik een intellectueel ben. ‘Dat straal jij gewoon uit’, zeggen ze, als ik vraag naar de reden van dit stigma. Hoewel je volgens mij beter de uitstraling kan hebben van een intellectueel dan van een Tokkie, voelt het als een loden last. Ik zie mij soms genoodzaakt om heel hard te bewijzen dat ik geen intellectueel ben (bijvoorbeeld door luid boerend een potje seksistische moppen te gaan staan tappen), maar veel vaker wil ik niemand teleurstellen en probeer de schijn daarom hoog te houden. ‘De cadans van Proust is onwijs non-commensurabel in een niet-gedifferentieerd tijdsgewricht’, is bijvoorbeeld een zinnetje dat ik uit mijn hoofd heb geleerd om mijn mannetje te kunnen staan op feesten en partijen. Maar als ik mij op partij of feest tussen ware Proust-kenners blijk te bevinden, schakel ik toch maar over op het luid boerend seksistische moppen tappen, want dom ben ik zeker niet.
Als ik nu in een huis vol ondergekotste opblaaspoppen woonde, zou het leven nog betrekkelijk eenvoudig zijn. Maar het laatste beetje twijfel over mijn vermeende eruditie wordt definitief weggenomen wanneer men bij mij over de vloer komt. De boekenkasten puilen uit met alles wat een intellectueel maar op de planken hoort te hebben staan, van Artaud tot Zola, en tussen de pagina’s steken met aantekeningen volgekrabbelde papiertjes, waaruit blijkt dat deze bibliotheek meer is dan een etalage van goede smaak; hier worden daadwerkelijk diepe denkactiviteiten bedreven. ‘Ach’, zeg ik tegen de mensen, ‘het stelt niets voor’. En gauw leid ik ze naar mijn platencollectie, waar ik tenminste mijn eigen teksten oreren kan. Het duurt nooit lang voordat ze erachter komen dat het mijn vriendin is die de intellectuele broek in huis aanheeft. Alle boeken zijn van haar, ik heb nooit meer dan een paar titels doorgebladerd.
Het enige wat ik het afgelopen jaar gelezen heb zijn de Harry Potter-boeken. Dit overigens na lang aandringen van mijn vriendin, die ze alle zeven minstens vier keer gelezen heeft. Zij is een intellectueel die zich nergens te goed voor voelt, werkelijk een zeldzaamheid. Zij leest altijd wel tien boeken door elkaar, van obscure filosofen tot gevierde romanciers, dode dichters en tussen voetnoten weggelopen vondsten. Ik ben een geheel ander soort lezer; ik ben altijd in één boek tegelijk bezig en het duurt nogal lang voordat ik dat uit heb. Mijn gedachten dwalen om de paar zinnen af, hoewel ze altijd naar plekken afdwalen die met het gelezene te maken hebben. Je zou kunnen zeggen dat mijn concentratie tekort schiet, maar je kan evengoed stellen dat ik een creatieve geest te torsen heb. Ik lees een boek nooit in één ruk uit, en als ik dat wel doe vond ik het waarschijnlijk niet zo’n goed boek en wilde ik het zo snel mogelijk achter de rug hebben. Als een boek heel spannend is, lees ik op mijn allertraagst, zodat de ontknoping en het afscheid steeds uitgesteld worden.
Je kan zeggen dat met dit leesgedrag mijn tijd kostbaar is en ik mooi een jaar vergooid heb met het werk van J.K. Rowling, want in die tijd had ik mij ook kunnen verdiepen in Dostojevski of Tsjechov. Ik sluit niet uit dat ik dat nog ga doen. Ik heb nog een heel leesleven voor me en dankzij mijn vriendin zal ik nooit een boek hoeven te kopen, zoals zij nooit meer muziek hoeft aan te schaffen. We hebben werelden binnen handbereik. Toch is het veelzeggend dat van al die duizenden boeken die ze mij had kunnen aanraden mijn vriendin voor de Harry Potter-reeks koos. Je zou bijna denken dat zij bewust mijn intellectuele ontwikkeling af heeft willen remmen, als een soort oedipale Münchhausen by proxy avant la lettre. Of, minder romantisch, omdat zij de intellectuele broek aan wil houden. Maar vermoedelijk had ze er domweg niet bij stil gestaan dat ik zo lang over die boeken zou doen. En dan nog zal het haar allemaal worst wezen. Harry Potter zorgt voor een geluk dat ze mij niet wilde ontzeggen. Ik ben haar dankbaar, want heb een magisch leesjaar achter de rug.
Ik vind niets heerlijker dan lezen, ik zal alleen nooit de lezer worden die men soms in mij ziet.