Entomoloog en insectenfotograaf Jitte Groothuis heeft een passie voor beestjes: groot, klein, blauw, bruin, fladderend, vermorzelend… Kortom, alle soorten. Helaas hebben insecten een slecht imago. We houden ze het liefst ver uit de buurt, maar dat is onterecht, vindt Jitte. Met dit artikel bewijst hij je graag van het tegendeel en vertelt hij hoe sluipwespen lieveheersbeestjes inschakelen als lijfwacht voor haar larven, over de indrukwekkende hersenen van de Darwinwesp, en hoe je een mierenkolonie opzet met één koningin.
Insecten, kriebelbeestjes: veel mensen lopen deze wezens liever niet tegen het lijf (zowel figuurlijk als letterlijk). Ook op grote schaal zie je dat mensen liever niet met ze te maken krijgen. Door het (al dan niet bewust) negeren of het actief bestrijden en doorvergiftigen van ongewervelden, gaat het op meerdere fronten dan ook niet zo lekker met deze tak van de levensboom. Wat een doom en gloom toch weer, hoor ik je denken. Gelukkig zijn er ook lichtpuntjes als het om insecten gaat, zoals meer bewustwording, onderzoek en steeds meer activiteiten zoals het Insect van het Jaar (waar je nog t/m 2 april 2025 op kunt stemmen, hint hint!). En wie goed kijkt, écht kijkt, naar insecten kan ook wel inzien wat een geweldig mooie beesten het eigenlijk zijn. En wie dat nog niet heeft gedaan – voor wie dit gekriebel toch een beetje een ver-van-mijn-bed show is – wil ik nu graag een spoedcursus aanbieden: want insecten zijn wonderlijk mooi en via mijn ‘levensverhaal’ als insectenliefhebber, wil ik je vertellen waarom.
Insectenvirus
Het is kennis die ik zelf ook pas later opdeed. Ondanks dat ik op het platteland opgroeide en heus wel beestjes zag (toen nog wel), was de fascinatie er zeker nog niet. Ik wist niet van jeugdbonden, of andere ‘natuurclubs’, en dacht het allemaal wel te weten: ik ging een technische studie doen, protheses ontwikkelen. Of nee, toch de biomedische hoek in, hersenimplantaten hebben immers de toekomst. Ik wist toen nog niet dat ik gegrepen zou worden door een figuurlijk* insectenvirus.
*Hoe letterlijke virussen gedrag kunnen manipuleren is een minstens zo fascinerend verhaal dat we misschien maar voor een volgende keer moeten bewaren.
Het begon met een mierenkolonie, als huisdier, met een verse koningin die ik van de straat heb geplukt in de Utrechtse binnenstad. Ik kende het begrip ant farm wel uit Amerikaanse media, maar toch was het toen nog een vrij onbekende hobby (inmiddels is deze behoorlijk gegroeid en (te) populair). Met deze bezigheid kwam de wens om deze kleine huisgenoten te fotograferen, en dankzij de spiegelreflex van mijn toenmalige partner werd dit eigenlijk mijn hoofdhobby: macrofotografie van insecten buitenshuis.
Mieren als huisdier?
Jazeker, en mieren zijn zelfs erg leuk als huisdier! Ik zeg bewust niet ‘huisdierén’, want eigenlijk heb je geen individuele mieren maar een mierenkolonie − het superorganisme − als huisdier. Vroeger werden kolonies vaker in kunstnesten gehuisvest voor onderzoek, maar eigenlijk is het daarbuiten ook erg toegankelijk. De meest voorkomende miersoorten vliegen je soms letterlijk om de oren: bijna iedereen heeft wel het fenomeen ‘vliegende mieren’ meegemaakt of er in de media over gehoord in de media als het weer komkommertijd is. Dit is geen speciale miersoort, maar dit zijn de mannetjes en de vrouwtjes (ik noem ze prinsesjes) die geboren zijn met vleugels. Ze kiezen het luchtruim om te mixen en te paren, dit noemt men de ‘bruidsvlucht’. De mannetjes vallen na de daad dood om; ze zijn lekker lui vetgemest en zijn na het bevruchten van de ‘prinses’ (nu koningin!) nutteloos geworden; weg ermee dus maar. Voor de koningin begint het nu pas: nadat ze geland is, moet ze haar vleugels eraf trekken of schuren, fijn! De grote vliegspieren kunnen nu wegteren en dienen als energiebron voor het maken van eitjes, véél eitjes. En dan is het zoeken naar een veilige plek om een nest te beginnen! Met soms tientallen verse koninginnen op een enkele vierkante meter stoep kun je ze tegenkomen – grote mieren van zo’n centimeter lang (zie foto). Velen redden het niet, vanwege hongerige vogels of spinnenwebben, óf ze gaan ten onder aan de pletreflex van een naakte aap… Genoeg redenen om dan maar met duizenden koninginnen uit meerdere nesten tegelijk die bruidsvlucht te doen (een synchronisatie die overigens ook al best knap is!). ‘Dit stuk ging over mieren houden, toch?’ Zeker, en hier komt het: in een reageerbuisje kun je prima een enkele koningin vangen, het zijn er toch ook zoveel en misschien bespaar je haar wel een pijnlijke dood. In dat buisje (met onderin wat water, afgesloten met een goede prop watten) is ze de komende maanden wel veilig. Ze begint met eitjes leggen en in een mum van tijd kun je de volledige gedaanteverwisseling aanschouwen: eerst zul je witte, harige larven zien, dan de verpopping in een zijden coconnetje, en uiteindelijk krijg je een klein, grijs miertje dat in een paar dagen donkerbruin wordt. Deze miertjes nemen het werk over en kunnen eten gaan verzamelen, dat je in een bakje of in het buisje kunt geven. Je hebt nu een simpel ‘formicarium’ (net als aquarium of terrarium, maar dan voor ‘Formicidae’: mieren). Later plaats je ze in een klassieke ant farm van grond of leemzand tussen glazen platen, met voorgevormde gangen in een blok gips of cellenbeton voorzien van een glazen dakje of in een leeg aquarium tegen de wand geplakt of gewoon in nog meer buizen; jij bepaalt het (perfect voor je onderdrukte messiascomplex)!
(Leuk om te weten: al dat nageslacht, buiten de prinsessen en mannetjes om, is trouwens vrouwelijk. Werkstermieren dus!)
(Ook leuk om te weten: mijn eerste mierenkolonie heeft het ondanks heel wat gedoe toch nog 13 jaar volgehouden; een topprestatie voor een énkele koningin die al die eitjes heeft zitten leggen voor de kolonie.)
Door een macrolens zie je hoe bijzonder, hoe anders die kriebelbeestjes zijn. En vooral: hoe ingewikkeld en ingenieus hun lichamen en gedragingen zijn. Hun skelet zit aan de buitenkant (een exoskelet) en het bestaat uit allerlei delen die door strakke overgangen (hobbels, kloofjes, enzoverder) gescheiden zijn; het lijkt haast wel met een beiteltje uit een stuk hout gesneden of gekerfd! Vandaar ook de Duitse term ‘Kerbtieren’ voor insecten, maar ook Aristoteles’ ‘Entoma’ (waar entomologie van is afgeleid) heeft diezelfde betekenis. En dan ook nog voorzien van de fijnste haartjes, de scherpste doorntjes, frappantste oogjes en de mooiste kleuren. Men noemt insecten soms wel kleine aliens (ik betrap mezelf er ook wel eens op), maar eigenlijk is dat niet zo’n goede term: als er iets gek, of alien, is op deze planeet dan zijn wij, de mensen, het wel. We zijn immers behoorlijk in de minderheid, vergeleken met de ongewervelden: een recente schatting zet de geleedpotigen op het land alleen al op zo’n 10 triljoen (1 met 19 nullen) individuen, terwijl wij met 'maar' iets meer dan 8 miljard zijn. Voor het gemak 10 miljard (dat is maar een 1 met 10 nullen), dus voor elk mens een miljard kriebelbeestjes!
Insecten centraal
Met mijn nieuwe hobby, nam ook mijn loopbaan een wending, met als rode draad: beestjes! Ik had de grote mazzel om met mijn ervaring als hersenwetenschapper en kennis als insectenfotograaf precies geschikt te zijn voor het Laboratorium voor Entomologie. Ik ging er sluipwespen bestuderen: niet alleen hun gedrag, nee, ook hun hersenstructuur. ‘Hersenen bij insecten?!’ Jazeker – en vanbinnen zijn ze misschien nog wel mooier dan vanbuiten.
Nou klinkt dat waarschijnlijk gek: wie naar een platgeslagen insect kijkt, denkt misschien dat het allemaal maar een witte slijmerige massa is daar vanbinnen, en waarschijnlijk ken je ook wel het populaire fabeltje van de rups die bij verpopping in insectensoep verandert (wat overigens best meevalt). Met het blote oog mag het dan misschien zo lijken maar wie onder de microscoop kijkt, zal merken dat dit weefsel zeker geen homogene blubber is. Kleine wespjes met een hersenvolume van minder dan halve korrel suiker kunnen ingewikkeld gedrag vertonen, en je kunt ze zelfs dingen leren die ze dagenlang onthouden. Zelfs in zulke kleine breintjes zijn afzonderlijke delen te herkennen en weten we vaak ook met welke lichaamsdelen of zintuigen ze verbonden zijn. Dieren die op hun zicht moeten vertrouwen om te overleven (bijvoorbeeld om te vliegen en/of prooien te vangen) hebben bijvoorbeeld veel grotere ‘optische lobben’ dan zij die – bijna – blind op de grond scharrelen. Die wegmierkoninginnen van hierboven, hebben dat ook: een koningin die moet vliegen, heeft veel grotere ogen en grotere betrokken hersenendelen dan de normale werkstermieren. Máár, na hun paring krimpen die hersendelen behoorlijk: ze zijn niet meer nodig als je de rest van je leven onder de grond gaat blijven en misschien levert het weer wat energie op. Het zenuwstelsel van insecten is dus echt een stuk complexer dan ‘gewoon een zenuwknoopje’ wat je weleens hoort.
Kleine wespjes met een hersenvolume van minder dan halve korrel suiker kunnen ingewikkeld gedrag vertonen, en je kunt ze zelfs dingen leren die ze dagenlang onthouden
Het standaardantwoord op de vraag ‘En hoe haal je die hersenen er dan uit?’ is dat ik schaapachtig kijk en zeg: ‘Nou, heel voorzichtig’. Een open deur, natuurlijk, maar je kunt het wel vergelijken met het pellen van een citrusvrucht. Een insect heeft een vrij hard en broos exoskelet, maar daaronder zitten zachte, tere weefsels die je intact wilt laten. Je kunt dus niet je nagels dwars door een schilletje prikken, want dan beschadig je makkelijk de partjes. Heel voorzichtig, en met fijngeslepen pincetten, pel ik dan al kijkend door een microscoop zo’n hersentje.
Dit kun je ook zelf doen: geen zin om pixel voor pixel hersenonderdelen te benoemen zoals ik zo’n vijf jaar lang heb gedaan? Ook met een gewone microscoop kun je al veel moois herkennen. De tweezijdige symmetrie van veel dieren, waaronder wijzelf, kun je mooi terugzien in de zenuwbanen: die lopen van kop tot achterlijf in een dubbele streng. Niet beschermd door wervels, natuurlijk, het zijn immers ongewervelde dieren. Én, waar ons zenuwstelsel aan de rugkant ligt (ruggenmerg), loopt dit bij insecten juist aan de buikzijde van het dier. Buikenmerg dus? Langs die buikstrengen vinden we dan meerdere zenuwknopen: bij insecten kan daar wel méér lokaal geregeld worden dan in ons ruggenmerg. Vandaar dat je een onthoofd insect soms nog een hele tijd kunt zien lopen, paren, etcetera.
En het gaat verder: met het zenuwstelsel aan de buikkant, en de hersenen hoofdzakelijk aan de bovenkant van het lichaam (achter het ‘voorhoofd’), moet ergens een overstap gemaakt worden: het gaat recht over het spijsverteringsstelsel! Dit gebeurt in de kop: de hersenen hebben een deel ónder en een deel bóven wat ik voor het gemak het ‘keelgat’ van het insect zal noemen. Bij het ene insect zijn die delen verbonden met een dunnere streng, bij het andere zijn ze zo goed als met elkaar versmolten, strak om dat keelgat heen. Moeilijk eten, dus. Vandaar dat veel volwassen insecten vooral vloeibaar (of extern verteerd) voedsel tot zich nemen.
Intrinsieke waarde
Het zal de oplettende lezer niet ontgaan zijn dat de hier getoonde beelden, evenals een groot deel van het insectenkundige werkveld, te maken hebben met dode dieren. De ethiek rondom entomologie laat ik nu even buiten beschouwing, hoewel een interessante zaak. Voor mij staat voorop om de intrinsieke waarde van de insecten in mijn kunst of onderzoek absoluut te erkennen. Alles heeft waarde, en dat hoeft niet in ‘nut voor de mens’ of iets dergelijks uitgedrukt te worden. Toch dood ik wel insecten en maak ik deze beelden, en dat doe ik niet voor niets. Er zijn een aantal overwegingen die ik hierbij maak. Hoofdzakelijk denk ik dat er netto ‘winst’ behaald wordt: doordat ik dit werk deel, leren mensen veel over de wereld om hen heen en worden zij, hopelijk, geïnspireerd. Daarnaast probeer ik zo vaak mogelijk op meerdere manieren het leed van de dieren te minimaliseren, bijvoorbeeld door niet specifiek voor dit doel insecten te vangen, maar door restanten van wetenschappelijk onderzoek (die niet vrijgelaten kunnen of mogen worden) te (her)gebruiken, of te kiezen voor dieren die (klinkt misschien cru) toch al dood zouden gaan (bijvoorbeeld voederdieren of invasieve dieren die gedood gaan worden) en die hiermee nog eerdergenoemd doel dienen. In mijn werkzaamheden als entomoloog kom ik hier regelmatig mee in aanraking. In bijna alle gevallen is het ook mogelijk om insecten eerst te verdoven of in te slapen, zodat ook individueel leed verzacht wordt.
Gedurende mijn hele traject ben ik echt van insecten gaan houden. En des te meer ik leer en observeer, des te meer dat gevoel ook groeit. Het insectenvirus raast dus nog steeds door mijn lichaam. Om jou ook te infecteren documenteer ik en gebruik ik fotografie om op een mooie manier kennis en verwondering over te brengen. Insecten zijn niet alleen het onderwerp, insecten zijn kunst. Ik ben slechts de boodschapper.
Tijdens de tentoonstelling Insecten in de Kunst in Museum Elburg (van 4 april t/m 28 juni 2025) wordt zowel 2D- als 3D-materiaal van Jitte geëxposeerd, naast dat van andere getalenteerde kunstenaars. In deze expositie staan zintuigen en structuur van insecten centraal, ook het zenuwstelsel van insecten komt hierbij aan bod.
Dit artikel is onderdeel van de Beestjesweken. Van 16 tot 29 maart zullen alle artikelen die we publiceren gaan over kleine kruipers, slijmerige sluipers en gladde glibberaars.