Foto: privécollectie Ava Mees List
Oudjaarsavond 2009. Ik kijk naar buiten. Amsterdam Oost verandert elk jaar rond deze tijd in een oorlogsgebied. Je kunt geen twee meter naar de supermarkt lopen of je hebt al een rotje in je capuchon en nog drie dagen na de jaarwisseling ruikt de hele buurt naar kruit. Aan de overkant staan de vuilniscontainers in lichterlaaie. Ik twijfel. Brandweer bellen? Twee weken geleden klapte een auto midden in de nacht op zijn kop. Toen ik mijn hoofd naar buiten stak stonden drie mannetjes beteuterd naar een rokende auto te kijken. Niemand maakte aanstalten om hulptroepen te bellen, ook ik niet. Dit keer neem ik toch de spreekwoordelijke hoorn van de haak voordat de hele buurt in de hens vliegt.
"Brandweer Amsterdam"
"Ja hoi, zeg, er is bij mij op het plein..."
TATUUTATUUUTATUUTATUUUUUUUU
"Beukenplein?"
"Eh. Ja."
"We zijn er al.”
“Fijn. Dankje!”
“Dag moppie, fijne avond!"
De mannenstem lacht vriendelijk en hangt op. Ik ben verliefd. Ik ben namelijk verliefd op alle brandweermannen, en vooral als ze me moppie noemen.
Brandweermannen zijn de echte sekssymbolen. Niet loodgieters, niet pizzabezorgers, niet tuinmannen. Oké tuinmannen ook, maar brandweermannen, rrrrrrr. Ze hebben een uniform aan, maar luisteren naar geen enkele autoriteit, ze redden mensenlevens en soms ook mauwende katjes uit de boom, ze hebben stoere stoppelbaarden en grote glimmende rode trucks. Je kunt wel honderden flauwe seksueel getinte grappen over ze maken (vuurtjes die moeten worden geblust met grote slangen) maar eigenlijk hebben ze allemaal een klein hartje.
In het Flevoparkbad waar ik ’s zomers altijd met een vriendin baantjes ging trekken in de buitenlucht, kwamen elke vrijdag de brandweertroepen met zijn allen zwemmen. Met zijn tienen kwamen ze dan aangelopen met hun spierballen fier glinsterend in de zon, allemaal in dezelfde blauwe zwembroek waar ‘Brandweer’ op staat. Giechelend zagen we ze dan tegemoet. Een grote donkere brandweerman ging een keer op de duikplank zitten. Elke keer als ik de rand aantikte, zo ongeveer tussen zijn benen, keek hij me uitdagend aan en zwom ik verlegen weer weg. Na drie baantjes kwam ik weer aangezwommen. Hij viste net een kever uit het water. Lichtelijk beschaamd om de afbreuk aan zijn stoere-mannen-imago zei hij: “Ja, ik wou het niet doen maar ik vond het toch zielig, dat beessie...” Ik wilde uit het zwembad klimmen en hem omhelzen. En bespringen. Dat ook.
De brandweerwagen is inmiddels op het plein gearriveerd. Ik kijk als een vieze gluurder toe hoe ze met zijn drieën naar buiten springen. Binnen drie minuten is het vuur geblust. Na vijf minuten zijn ze weer verder, de brandweermannen, om de hele stad vannacht te redden van verdoemenis. Ik voel me een beetje teleurgesteld. Hopelijk zijn ze niet altijd zo vliegensvlug met dat blussen.