“Ik heb liever dat ik als oude opa tegen mijn kleinkinderen kan zeggen: ‘ik was een of andere schlemiel die meedeed aan een beweging die nergens toe heeft geleid’, dan dat ik ze moet vertellen ‘ik bleef thuis en hielp er aan mee dat alles in elkaar stortte’." Het waren deze woorden van Jelle Brandt Corsius in De Wereld Draait Door die mij over de streep trokken om afgelopen zaterdag toch maar een kijkje te nemen op het Beursplein. ‘Een kijkje nemen’ klinkt wellicht weinig betrokken, maar voor mijn doen is het al heel wat.
Slechts een keer eerder heb ik een demonstratie bezocht, dat was twaalf jaar geleden op het Malieveld tegen de vernieuwingen in het voortgezet onderwijs. Die dag kwam ik erachter dat het actievoeren simpelweg niet in mijn bloed zit. Na de protesterende medescholieren van een afstand te hebben bekeken vluchtte ik een afgelegen café in om met een goed boek van deze collectieve spijbeldag te kunnen genieten. Maar echt genieten deed ik niet, want ik voelde mij schuldig over de laffe onbetrokkenheid die blijkbaar in mij zat. Ik was weggelopen voor mijn verantwoordelijkheden om iets te kunnen veranderen, om iets te kunnen betekenen. Met deze houding zou de wereld nooit iets aan mij hebben.
Sindsdien was ik het zwarte schaap onder mijn geëngageerde vrienden, die ten strijde trokken tegen oorlogen en bezuinigingen, terwijl ik mij verschool achter griepjes en familieverplichtingen. Meestal was ik het wel eens met de acties, maar toch kon ik mij er nooit toe zetten de barricaden te beklimmen. Soms was ik bang dat ik domweg ongevoelig was voor onrecht, dat het welzijn van de wereld mij gestolen kon worden zo lang mijn eigen welzijn met een zak chips op de bank maar gewaarborgd was. Maar ach, was dat maar waar, dan was ik tenminste nog een zelfgenoegzame lul geweest en misschien wel gelukkig. De waarheid was vele malen kinderachtiger dan dat. Ik had een misselijkmakende aversie tegen collectieve eensgezindheid. Als mijn mening door duizenden kelen werd gescandeerd, had ik daarmee opeens geen zin meer in die mening.
Maar Jelle’s oproep schudde mij wakker. Ik wilde niet tegen mijn kleinkinderen hoeven zeggen dat mijn verraad een smaakkwestie betrof, dat zouden ze vast nog veel verwerpelijker vinden dan dat ik vol overtuiging aan de verkeerde kant had gestaan. Vandaar dat ik toch onderdeel wilde zijn van het Occupy-gebeuren, maar dan wel vanaf een veilige afstand. Een tent of protestbord had ik niet bij me, alleen twee boterhammen met pindakaas. Ik had bedacht dat ik in de Bijenkorf een tompouce zou eten, om zo via het raam uitzicht te hebben op het historische evenement dat zich enkele meters daarnaast zou voltrekken. De boodschap aan het nageslacht dat ik mijn steentje had bijgedragen aan het verzet, hoopte ik op deze manier als een net iets minder grote leugen te laten voelen dan wanneer ik thuis was gebleven om daar precies dezelfde beelden via de livestream te volgen.
Een hek belemmerde echter elk zicht op de revolutie. Daarom verliet ik, tompoucekruimels uit mijn baard plukkend, de kapitalistische bunker en begaf mij naar het oog van de storm. Het was nog geen twaalf uur, her en der stonden wat mensen met borden en tamboerijnen en iedereen was wat onwennig in afwachting van iets. Ik was hier vroeg naartoe gegaan omdat ik van afwachting houd. Er stond iets groots te gebeuren, iets wat de geschiedenis voorgoed zou veranderen, dat hing in de lucht, dat hoorde je ook aan al die fantastische Bob Dylan-imitators die voor de gelegenheid uit hun holen waren gekropen en de Grootmeester zo goed hadden begrepen. Beleefd nam ik krantjes en folders aan, die snel in mijn tas verdwenen. Het plein werd voller en voller, als ik even ademhaalde vlogen de wietdampen mijn mond in.
Ik bleek vlak voor het busje te staan waar de sprekers het woord namen. Iedereen die ergens verontwaardigd over was greep zijn of haar kans om ons toe te spreken. Over de ‘graaiers van het grote geld’, zoals te verwachten, maar vaak ook over verwante onderwerpen. Zoals een wegbezuinigd opvanghuis voor geslagen circusclowns. De uitroeiing van de boskat. Strepen in de lucht die niet verdwijnen. De komst van een nieuwe kleur aura. Marxisten, Jezusfreaks, new age-goeroes, tramconducteurs, prostituees, rappers zonder paspoort, mensen met soms wel tien persoonlijkheden die elk een andere taal slecht beheersten, ze konden allemaal op een exotisch warm applaus rekenen. En ik klapte en joelde mee, bang dat ik anders toch nog door de een of andere mand zou vallen. Alleen een man die zijn betoog inleidde met de mededeling dat hij op de VVD stemde, werd uitgejouwd en ik gooide voorzichtig een boterham naar hem. En steeds weer werd er verzucht ‘wat mooi toch, wat we hier aan het doen zijn’. ‘We beginnen onze eigen bank, de bank der liefde’, jubelde een vrouw, die zo te zien liefdeloos ter wereld was gekomen. Het lukte mij niet meer om adem te krijgen, ik moest zo snel mogelijk naar huis, onder de douche. Ik probeerde mij een weg door de massa te duwen, maar ik werd de andere kant op geduwd. Voor ik het wist stond ik achter de microfoon. Duizenden ogen keken mijn kant op, het hele plein was stil. "Schoonheid zit van binnen", stamelde ik. Euforie brak los, gezang steeg op uit alle kelen en creditcards werden in een vreugdevuur geworpen.
Mijn kleinkinderen zal ik recht in de ogen kunnen kijken. Ik stond aan de juiste kant.