Luuk Imhann kon kunst altijd scheiden van de kunstenaar, maar toen hij zijn favoriete film Manhattan onlangs opzette, werd hij overvallen door onbehagen. Hoe vindt hij een vervanger voor zijn besmette favoriet?
Tot vorige week kon ik altijd de kunst scheiden van de kunstenaar. Zeven dagen geleden vroeg mijn vriendin me wat mijn favoriete film aller tijden was. Ik gaf hetzelfde antwoord dat ik al jaren geef als mensen me die vraag stellen: Manhattan van Woody Allen. Even later keken we hem, maar na drie kwartier drukte ik op stop.
Ik merkte dat ik niet meer naar Woody Allen kon kijken zonder te denken aan de beschuldigingen van misbruik aan zijn adres, zeker niet bij een film waarin een 43-jarige man (gespeeld door Allen zelf) een relatie heeft met een 17-jarig meisje (Muriel Hemingway). Het was niet zo dat de publieke opinie mij ertoe bewoog mijn favoriet te laten vallen. Ik had immers nog vol verwachting de dvd opgezet. Maar ik merkte dat de rationele scheiding tussen kunst en kunstenaar, werd ingehaald door de gevoelens van walging en onbehagen die me overvielen. En dus rest mij niets anders dan op zoek te gaan naar een nieuwe favoriet. Maar hoe?
Geprikkeld
Allereerst is het goed om na te gaan waarom Manhattan het ooit tot mijn favoriet had weten te schoppen. De eerste keer dat ik Manhattan keek, kwam ik niet veel verder dan de intro, waar zwartwit beelden van een besneeuwd New York getoond worden terwijl Rhapsody in Blue van George Gershwin speelt. Daaroverheen de voice-over van Woody Allen zelf, als schrijver die keer op keer probeert een begin te maken aan zijn boek, maar met elk begin ontevreden is. Als schrijver kon ik me daar zo goed aan relateren, de eeuwige zelftwijfel, de gedachten aan wat anderen zouden zeggen als je te ‘prekerig’ overkomt en dat gepaard met wellicht de mooiste beelden van Manhattan ooit geschoten, door meestercameraman Gordon Willis. Maar ik kon de film niet afzien; die eerste keer niet en de keren daarna ook niet. Na het zien van die eerste vijf minuten móest ik steevast mijn computer aanzetten en zelf aan de slag. Mijn inspiratie werd keer op keer geprikkeld door de beste filmopening die ik ooit zag en ik móest proberen dat te evenaren.
Toen ik de film eindelijk uit zag, dook ik in de recensies en artikelen over de film, in een poging laag na laag af te pellen van het werk. Hij werd er zo mogelijk nog beter van. Ik kan die film dromen en heb hem sinds die eerste maal, zo’n acht of negen jaar geleden, elk jaar meerdere malen herkeken. Totdat de weerzin mij ineens overviel toen ik hem vorige week zag. Maar waarom? Als gezegd, ik probeer de kunst altijd van de kunstenaar te scheiden; het gaat om wat er gemáákt is, niet om de daden van iemand. Want als je die grens overgaat, valt er immers zo ontzettend veel grote kunst weg, dat de wereld er armer van wordt. Mogen we geen Salinger meer lezen? Of Louis-Ferdinand Céline? Moeten alle schilderijen van Caravaggio uit de musea worden weggehaald omdat hij iemand heeft vermoord?
Hypocriet?
Er is geen absolute grens, dus wegen we allemaal voorwaardelijk de aantijgingen tegen kunstenaars. Lucebert was ‘fout’ in de oorlog, Gerrit Achterberg pleegde een moord en Roman Polanski verkrachtte een tiener. Welke van deze drie misdaden is erg genoeg om van de ‘dader’ geen kunst meer van te willen lezen of zien? Ben ik hypocriet in de veroordeling van Kevin Spacey en de adoratie van Alfred Hitchcock? Ook deze grote regisseur is immers meermaals door actrices van misbruik beschuldigd.
Ik zag voor me hoe ik later op Oost-Duitse wijze ondervraagd zou worden met de herhaaldelijke vraag waarom ik die film toch zo bleef koesteren.
De vraag of je nog van iemands kunst mag genieten als je weet dat hij of zij een misdaad heeft begaan, is er één die iedereen voor zichzelf moet beantwoorden. Of liever: dat moet iedereen voor zichzelf ervaren. Want het is dus niet zo dat ik rationeel besloot de films van Woody Allen niet meer te kijken nadat zijn adoptiedochter haar beschuldigingen herhaald had; mijn weerstand was gevoelsmatig en zelfs fysiek: ik kán het simpelweg niet meer. Ik zag de bedscène waarin Allen en Hemingway samen Chinees aten terwijl ze een film keken. Het meisje stelt voor iets anders te doen en de film snijdt naar een scène waarin de twee een koetsrit door Central Park maken en Allen het meisje hartstochtelijk zoent. Of ruw bespringt. Want ik kan het onderscheid dus niet meer maken. Nooit eerder zag ik iets anders dan liefde in die scène, maar ik merkte dat ik wegkeek, gevolgd door een naar gevoel in mijn maag. Ik kon niet meer kijken, omdat ik het gevoel kreeg dat ik iets zag wat ik niet mócht zien. Had mijn favoriete film tot dan toe mijn integriteit verdrongen? En wat was er dan nu ineens veranderd? Ik zag voor me hoe ik later op Oost-Duitse wijze ondervraagd zou worden met de herhaaldelijke vraag waarom ik die film toch zo bleef koesteren. Is het waar, zoals Dylan Farrow eens schreef, dat ik haar vader door mijn jarenlange adoratie van die film – die ik niet onder stoelen of banken schoof – in het zadel heb gehouden? Hoe integer is mijn plek als jarenlange fan tegenover slachtoffers?
Voel ik mij als fan medeplichtig tegenover de slachtoffers? En is dat terecht? Ik kan volhouden dat ik niets zeker wist, dat hij niet was veroordeeld. Maar kennis van de gebeurtenissen had ik wel, door de artikelen, die met elke nieuwe film van hem weer boven kwamen. En toch ging ik telkens opnieuw naar de bioscoop, vasthoudend aan mijn scheiden van kunst en kunstenaar. Was dit niet een manier om me aan de discussie te onttrekken? Of nam ik juist stelling door wél steevast naar al zijn nieuwe films te gaan?
Zoektocht
Nu ik moet erkennen dat mijn rationele standpunt over scheiding tussen kunstwerk en kunstenaar is ingehaald door mijn gevoel dat me vertelt dat dat niet altijd mogelijk is, moet ik op zoek naar een nieuwe, zuivere, favoriete film. Maar waar begin ik die zoektocht?
Wat maakt nu een film tot favoriet? Is het gevoel, associatie of herinnering? Hoe zwaar wegen de esthetische en kunstzinnige factoren? En speelt erkenning door publiek en critici een rol, een volle prijzenkast? Om bij het laatste te beginnen: in filmtijdschrift Sight and Sound stemmen de grootste regisseurs van de wereld op hun favorieten, waardoor er veel pareltjes uit de filmhistorie bijstaan. Wie vergeet er ooit de reis door licht en ruimte van 2001: A Space Odyssey of de droombeelden van Otto e Mezzo? Maar als je het aan acteurs vraagt, kiezen ze Tootsie. Volgens het Franse filmblad Cahiers du cinéma is de beste film Citizen Kane, maar de Duitsers achten Vertigo toch hoger en de grootste filmsite IMDB houdt vast aan The Shawshank Redemption, gebaseerd op een systeem waar iedereen kan stemmen (de meeste lof voor een film uit eigen land, gaat trouwens uit naar Zwartboek en Turks Fruit). Ik kan de Oscars nazoeken of de winnaars van filmfestivals in Cannes of Berlijn, maar maakt dat uit? Zoveel kenners, zoveel meningen en bovendien – het zegt niets over hoe ík mij tot de film verhoud.
Ik voelde verwantschap met Botje, het kleine geelblauwe visje dat overal bang voor was.
Dus laat ik de erkenning voor wat ‘ie is en richt de blik naar binnen: welke films waren voor mij nu bijzonder? Welke film sprak het meest tot mijn verbeelding in mijn jeugd, welke film heb ik grijs gedraaid? Waarschijnlijk heb ik nooit een film zo intens beleefd als mijn eerste bioscoopfilm. Ik bewoog mee in mijn stoel, toen ik De kleine zeemeermin zag, en ik voelde verwantschap met Botje, het kleine geelblauwe visje dat overal bang voor was, van elk avontuur alleen de beren op de weg zag, maar zijn wijzere vriendin in alles volgde. En jaren later was er dat snijdende gevoel van herkenning, ditmaal bij Eternal Sunshine of the Spotless Mind, waarin ik als zeventienjarige mijn liefdesverdriet exact gekopieerd zag en herkende hoe de karakters probeerden hun herinneringen aan de ander te wissen, net als ik toen probeerde te doen. En The Lion King, de film die ik ontelbaar vaak gezien heb en nóg ontelbaar vaak kan zien, in de wetenschap dat hij me nóóit zal vervelen, is dat dan misschien mijn favoriet?
Maatstaf
Nee, ik heb meer nodig dan alleen gevoel. Esthetiek, mooie beelden en zinnen. En filmisch meesterschap – objectieve kwaliteiten. Maar is mijn favoriet dan ‘de som der delen’ – de film die het sterkst is in elk van die afzonderlijke elementen? Of zijn die ‘objectieve kwaliteiten’ niet meer dan een poging om achteraf duiding te geven aan toch een ongrijpbaar gevoel van schoonheid? Ik probeerde het. Van meesterwerken als The Tree of Life tot The Fountain en van Blue tot In the Mood for Love onderzocht ik de kunstvorm via alle afzonderlijke delen: van camerawerk en acteren tot regie en soundtracks. En ik voelde veel waardering voor vakmanschap. Maar ik voelde niet wat ik jaren voelde bij Manhattan.
Uiteindelijk is er niets wat mij uitsluitsel geeft. Niet het gevoel of de herinnering, niet de objectieve maatstaf van esthetiek of erkenning. Misschien heb ik per levensfase een favoriete film, en moet ik na The Lion King en Eternal Sunshine of the Spotless Mind wachten op een nieuwe levensfase nu Manhattan is weggevallen. Ik wil nog steeds graag kunst en kunstenaar scheiden, maar ik weet nu dat ik het niet altijd kan. Zoals het niet als een keuze voelt dat Manhattan mijn favoriet níet meer is, zo valt een nieuwe favoriet ook niet te kiezen. Dus zolang er zich geen opvolger aan mij opdringt, zal ik iedereen die naar mijn favoriete film vraagt, naar eer en geweten zeggen dat ik favorietloos ben.
Luuk Imhann (1986) is schrijver van de roman Paradijs (Querido, 2016) en schrijft toneelstukken voor toneelgroep NOX, waar hij ook artistiek directeur van is.
Jip van den Toorn is een illustratrice uit Amsterdam die zich voornamelijk richt op illustraties en GIFs. Ze maakt onder andere werk voor de Vrij Nederland, Het Parool en de VPROgids.