Iedereen houdt van puppies. Ik hou van puppies. Jij houdt van puppies. Page toiletpapier houdt van puppies. Ze zijn klein, wollig, zacht, een beetje dom en ze hebben grote ogen. Als ze je bijten doet het geen pijn en zelfs als ze poepen is het nog verschrikkelijk schattig. Als ik depressief ben, google ik ‘cute baby animals’ of ‘fuzzy kittens’ en wordt mijn dag weer iets beter bij de aanblik van al die kleine propjes en hun malle fratsen. Als dat niet helpt kijk ik Kabouter Wesley, maar dat is weer de andere kant van het verhaal.
Op een Koninginnedag liep ik met een vriendin door het Vondelpark, wat op desbetreffende dag wordt gereserveerd voor kindjes. Ik had al een paar rolschaatsen, rood met geel en blauw suède, voor 2,50 aangeschaft, dus mijn dag kon niet meer stuk, maar mijn vriendin wilde perse Snuffie aaien. Dat mocht, voor tien cent. Koopje! Ik peuterde ook een dubbeltje uit mijn tas en liet mijn hand over de vacht van het dikke konijn gaan. Snuffie deed zijn naam eer aan en neuzelde een beetje tegen mijn arm. Mmm, zacht.
Plotseling stond ik op en liep ik weg. ‘Mees, waar ga je heen?’ zei mijn vriendin, terwijl zij en Snuffie me verbaasd aankeken. Ik schudde resoluut mijn hoofd. Nee nee, ik vertel het zo wel, probeerde ik haar met mijn blik duidelijk te maken. Want thuis had ik namelijk wel tien Snuffies. Als jas, welteverstaan. En een lange nertsjas. En een sjaal van ocelot. En een hoed van ocelot. En een capuchon van vos. Het lijkt wel alsof een hele dierentuin winterslaap houdt in mijn klerenkast.
Inmiddels heb ik ook mijn eigen Snuffie. Curtis, heet ie. Curtis is een vos, heeft maar één oog, en hij is morsdood, ik schat al een jaartje of zestig. Zijn rode haren zijn mooier dan die van mij, en soms gaan we samen op stap. Dan pak ik hem van zijn plek en zeg ik: “Kom Curtis, de paden op, de lanen in. En snel een beetje.” Dan stel ik hem voor aan mijn vrienden, en aai ik hem soms over zijn bol, om even te laten weten dat ik hem niet ben vergeten. Ik weet zeker dat Curtis er een eigen leven op nahoudt, net als de vos van Juffrouw Knoops, en al mijn knuffels vroeger. Volgens mij houdt hij namelijk wel van een potje kattenkwaad.
Mees met haar trouwe vriend, de vos Curtis.
Het begon allemaal in de Laura Dols. Elke winter stond ik daar de vachtjes uit te kloppen voor de deur, vers uit de zak gehaald om te worden verkocht aan voornamelijk oude statige dames of Russische toeristes. En als ik dan weer het bontrek recht moest leggen, met die typische geur – van dood beest? – dan dacht ik steeds: ik wil ook. Ik wil ook zo’n vos, met kop en staart en pootjes, als metgezel tijdens koude winterdagen. Maar niet iedereen dacht er zo over. Klanten voelden zich wel eens rustig geoorloofd een potje tegen me aan te gaan schreeuwen over het dierenleed dat hier lag uitgestald. En eens per jaar moesten we op last van de politie dicht zodat de anti-bont demonstratie veilig langs kon paraderen. Dan stonden wij buiten een kopje koffie te drinken en kwam ik nog eens wat oude bekenden tegen uit de jaren die ik in krakerscafé de Minds heb gesleten.
Bont is een heikel punt in onze samenleving. En terecht. De methode die wordt toegepast om de beestjes te doden is niet bepaald lief te noemen. Dierenleed is zielig. Dus zou je geen bont moeten aantrekken. Maar zo zwart-wit zijn de dingen niet. Als ik tegen een schreeuwende klant opmerkte dat hij zelf een leren jas aanhad, reageerde hij meestal verongelijkt: “JA! Maar koeien eten we op, en vossen niet!” Lijdt een koetje dan niet, als je hem eerst in een veel te klein hok propt, en daarna vroegtijdig de spreekwoordelijke nek omdraait? Volgens mij is bont simpelweg te confronterend voor de mens. De zachte haren doen denken aan puppies, onschuldig en wollig en schattig. Hoe minder harig, hoe minder erg. Waarom eten zoveel vegetariërs anders in godsnaam vis? Vissen zijn toch ook levende wezens, gekweekt, vermoord, en klaar om op te eten? Tegenwoordig wordt het hele ecosysteem op zijn kop gezet door van die Japanse onderwaterbulldozers zodat wij allemaal sushi kunnen eten. Nee, ik zweer het je. Vissen zijn niet schattig, dus die vinden we niet zielig.
Vind ik het zielig, bont? Ja. En toch draag ik het. Heel bewust. Ik vind het mooi, het houdt me warm, en het is een stuk duurzamer dan een entrecôte.
En mocht je mij ooit in het wild tegenkomen, dan mag je ook van mij een vachtje maken. Als je maar net zo lief voor me bent als ik voor Curtis.