Ik word wakker met tintelende tenen. Dat gevoel meen ik in vroegere tijden vaker te hebben ervaren, het gevoel dat de dag letterlijk voor mijn voeten ligt en ik er alleen nog maar in hoef te stappen. Tegenwoordig ontwaak ik steevast met het idee dat mijn voeten en de dag zich in parallelle universa bevinden; pas tegen het eind van de middag kunnen ze enigszins synchroon gaan lopen. Waarom vandaag het gevoel is teruggekeerd weet ik niet. Misschien is een nieuwe levensfase aangebroken, misschien heb ik eindelijk eens fatsoenlijk weten uit te slapen. Ik zal zo op de klok van mijn telefoon kijken om te zien of dat laatste het geval is, maar het aanzetten van het toestel stel ik nog even uit. Voordat de buitenwereld zich via piepjes mijn dag binnendringt, wil ik er eerst nog even met alleen mezelf in kunnen toeven. Ik neem een hete douche, al aria's zingend die ik ter plekke verzin en mezelf grondiger schrobbend dan ik in weken gedaan heb. Ach, wat zal dat kopje koffie zo hemels smaken! Ik zet de douche uit en zoek in de met stoom gevulde ruimte naar iets om mij mee af te drogen. Ik bedenk dat alles in de was zit, maar in een doos op de gang moeten nog wat schone handdoekjes liggen. Hoe zo’n laatste verhuisdoos het voor elkaar krijgt nooit uitgepakt te worden, is een van de grotere mysteriën der mensheid. Mijn aria verder zingend betreed ik de gemeenschappelijke gang. Ik zie een blender, twee cd-rekjes en het spel Wie is het?. Die handdoeken had ik blijkbaar toch al opgeborgen, dan moeten ze dus in de la onder mijn bed liggen. Pas wanneer ik met mijn natte hand tegen de deur duw begrijp ik dat dat ik mezelf heb buitengesloten.
Het oude schoolgebouw waarin ik nu ruim vier maanden verblijf is nog een bijzonder groot raadsel voor mij. Op deze gang ben ik nooit iemand tegengekomen, dus ik ga ervan uit dat er niemand naast mij woont. Toch staat het er vol met meubels, dozen, vuilniszakken en klapstoelen. Wel heb ik mijn onderbuurman tweemaal ontmoet. Eerst omdat hij kwam klagen over feestgedruis. Toen ik de volgende dag een overgebleven fles wijn langs wilde brengen om het goed te maken, kon ik zijn appartement nergens vinden. Ik begon me af te vragen of ik mij deze man niet had ingebeeld en maakte kabaal om de fantoom uit zijn tent te lokken. Dit bleek te werken. De tweede keer dat hij voor mijn deur verscheen, legde hij uit dat om in de gang recht onder mij te komen, je een ingang moet nemen in een andere straat. Dit pand is een labyrint.
Hoe lang ik op het klapstoeltje zit weet ik niet, maar inmiddels ben ik volledig opgedroogd. Voor het geval er toch nog onverwacht mensen zullen passeren, heb ik de doos Wie is het? op mijn schoot gelegd. Daarmee zijn in ieder geval de edele delen aan het directe zicht onttrokken. Mijn tenen tintelen nog steeds een beetje, maar langzaam begint de neteligheid van deze situatie tot mij door te dringen. Ik heb nog steeds geen enkel idee hoe laat het eigenlijk is. Wel weet ik dat het woensdag is en ik om twaalf uur aan de andere kant van de stad moet zijn om mijn dochter van school te halen. Alles wat ik bezit — zoals fietssleutels, OV-kaart, portemonnee en telefoon — ligt een drietal meters van mij verwijderd, maar is onbereikbaar ver weg. Ik kan nog heel lang hier poedelnaakt met dit bordspel blijven zitten — als een eenzame nudist in eeuwige afwachting van een tegenspeler — maar er dient actie ondernomen te worden. Verdomme, wat heb ik trek in een bakkie.
Het is nog best lastig je lichaam gedempt tegen een deur te werpen. Ik wil voorkomen dat mensen gealarmeerd raken en gaan inspecteren wat hier aan de hand is. En behalve de onderbuurman — van wie ik niet zo goed weet of hij wel het beste met mij voor heeft — weet niemand hier wie ik ben. Beneden hangt een briefje dat we de buitendeur goed achter ons moeten sluiten, aangezien junks, zwervers en gekken de nacht maar al te graag in ons gangenstelsel doorbrengen. Voor een junk ben ik te dik, voor een zwerver ruik ik momenteel te fris, maar wie mij hier aantreft zou best kunnen vermoeden een gek in het vizier te hebben.
Aan de andere kant van de gang ontdek ik vuilniszakken met kleren erin. Niet wetend of de ex-drager van deze kledij zich aan de andere kant van een deur bevindt, kijk ik ze zo vluchtig mogelijk een voor een door. De outfit die ik uiteindelijk bij elkaar grabbel bestaat uit een boxershort vol gaten, een versleten ribfluwelen broek die bijna een halve meter opgestroopt moet worden, een haast fluorescerend roze hoodie en een paar teenslippers vol vreemde vlekken. Nu kan ik ieder geval naar buiten toe, sprinten naar school en op de terugweg een slotenmaker aanspreken. De zon schijnt fel door de schuine ramen, misschien is het al middag en probeert de juf al geruime tijd een vader te bereiken wiens telefoon uitstaat.
Met een zo luchtig mogelijke tred probeer ik het huis door te lopen, maar een intense jeuk maakt zich van mijn lichaam meester. Het voelt alsof er kleine beestjes door de hoodie marcheren. Wanneer ik een trap afdaal zie ik iemand naar boven komen.
‘Sebastiaan!’ zegt de jongen.
Ik wil zeggen dat ik Sebastiaan niet ben, maar bedenk net op tijd dat het misschien verstandiger is dit mee te spelen.
‘Lang niet meer gezien,’ improviseer ik.
‘Ja man, je ziet er slecht uit. Wat is er met je gebeurd?’ Hij kijkt me aan alsof ik te heet gewassen ben.
‘Ik heb mezelf buitengesloten.’ Het is mijn mond uit voor ik er erg in heb.
‘Maar je weet toch dat ik een sleutel heb man! Kom, loop mee.’
Eerst volg ik de jongen naar zijn woning, waar hij lange tijd verschillende lades uitgraaft. Daarna volg ik hem naar mijn eigen gang, naar de deur tegenover de vuilniszakken. Blijkbaar wonen hier dus echt mensen.
‘Ik moet er helaas meteen vandoor, Sebas, maar ik ga je zien,’ zegt de jongen en hij wandelt weer weg.
Manisch krabbend loop ik het huis door, op zoek naar een klok. Uiteindelijk zie ik de cijfertjes op de magnetron. Goddank, het is half elf, dan heb ik nog even de tijd om een plan te bedenken. Eerst maar een kopje koffie maken; dit is natuurlijk allemaal zo gelopen omdat er nog geen cafeïne in mijn lijf zat. Terwijl ik een mentale notitie maak om nooit meer de douche in te stappen zonder eerst koffie te hebben gedronken, doorzoek ik de keukenkastjes, vind een pak bonen, maal deze in een apparaat dat ik op het aanrecht aantref, vul de percolator die op het gasfornuis staat en hoor dan sleutels de deur opendraaien. Of ik nou wel of niet moet hopen dat Sebastiaan deze dag eveneens met tintelende tenen begonnen is, is iets wat ik even echt niet weet.
--
Meer lezen van Kasper? Zijn boek En toen kwam Annika ligt nu in de boekhandel!