Aan de feesttafel wordt over koetjes en kalfjes gepraat, worden er liedjes op de gitaar gespeeld en likt de hond de laatste etensresten van je vingers. Aafke van Pelt zoekt het contrast op tussen de banaliteit van die situatie en de ernst van de huidige staat van de wereld, wat leidt tot prachtige poëtische stukken.
Het is feest, zoals bij die Mona-reclame. Plastic-hoedjes-Limburgs-accent-roze-pudding-het-is-feest! Om mij en mijn familie bolt een dun troebel vlies en daarachter stuiptrekt de wereld. We moeten er ooit doorheen, weg van deze warme feesttafel, weg onder de lichtjes, maar we willen niet. Ironisch, aangezien we met Kerst toch echt een geboorte vieren (waar we geen van allen in geloven).
We praten over hoe lastig het is om stembiljetten op te vouwen, maar niet over wie erop stonden. ‘Erg hoor, dat rechtse kabinet’, probeert nog iemand. Vaag geknik. Flesjes bier als reddingsboeien. ‘Maar ja, tja, het is óók wel goed dat links wat tegengas krijgt, dan doen ze tenminste eens-’
ik trek mijn huid strak
om mijn ribbenkast heen,
op zoek naar de vastheid van bot, iets om te grijpen
mijn hart wentelt lome cirkels
als de ijsberende beren met hun hete hangogen
in een te klein dierentuinverblijf,
die ene met het tamme hert,
met de blinde kaketoes die in Australië de lucht vol krijsen,
hun poten, of nee, mijn zwellende hartenkamers zijn het,
die puilen uit de spijlen
ze lopen vol, mijn hart loopt vol, mijn hoofd loopt vol,
ik kan het niet vangen of bevangen, ik heb maar twee handen
en die houden elkaar vast
-aan onze feesttafel duwt het tweejarige kindje van mijn nichtje dolgelukkig de neus van zijn hondenknuffel tegen de wang van zijn (hoogzwangere) moeder. ‘Waf’, zegt hij, ‘waf’, en hij heeft gelijk, dat klopt, waf, zo simpel kan het zijn. Zijn handjes zijn zo klein, die kunnen ook niet meer vasthebben dan zachte stof en drie letters, een enkele lettergreep. Hij besluit het later toch maar naar wafwaf uit te breiden, een vroege echo van de neiging tot langdradigheid die in de familie heerst.
Ik heb hem de knuffelhond gegeven en voel me stiekem trots dat hij er zo blij mee is. Mijn tante vraagt of ik het ding zelf genaaid heb. Ik vertel dat hij gemaakt is door een vrouw die restpartijen Happy Socks opkoopt en ze tot knuffeldieren omtovert, om ze vervolgens gratis aan tweedehandswinkels te doneren. Ja, héél goed, inderdaad, héél milieubewust ook. Met ieder woord voelt het steeds meer alsof ik iets verdedig. De jurk die ik aanheb, is namelijk nieuw, maar met genoeg knuffelhondjes kan ik dat misschien afkopen.
Ik schuif mijn lege wijnglas naar de zoekende fles die mijn tante vasthoudt en wacht tot de koele condens op het glas me genoeg afleidt
Mijn tante is alweer met haar dochter in gesprek. Onder de tafel zoeken mijn vingers naar de échte hond die daar op het tapijt ligt te wachten op vallende etensrestjes. In een vreemd land, duizenden kilometers verder, staat, als ik de website van de BBC en NOS mag geloven, er een stad in brand. Daar dwalen honden door de straten met soms maar drie poten, of tweeëneenhalf. De kleur van hun vacht opgeslokt door stof en gruis. Bebloed of door een soort wonder ongehavend, maar altijd op zoek naar hun eigenaar, het gezin onder wiens feesttafel zij vast ook lagen niet zo lang geleden-
op een microscoopplaatje braak ik mijn borstkas uit, er kruipt
zout slijmerig zeewier huilend naar huis toe
als ik mijn brein glad kon masseren, zou geluk zich
in biologielesdia’s ontvouwen,
zou ik misschien kunnen begrijpen
hoe je accepteert dat ouders rouwen
met natzandknieën op een vreemde verre kust
het gemak van afstand zet een puntkomma
midden in een lopende zin,
het vervolg tekent zich af in as
in zout-zout-zoute longen
want vol is vol is vol is vol,
zegt de lijkschouwer die vroeger
nog strandjutter was
-en we praten over het weer en nieuwe banen en zwangerschappen. Mijn broer krijgt een auto van de zaak. Elektrisch, dat moet. ‘Wel beter voor het milieu’, zeg ik. Dat blijkt dan toch nog tegen te vallen, volgens een oom, en die laadpalen installeren is ook een hoop gedoe, en bovendien, het probleem is niet echt waar de auto’s op rijden, maar de hoeveelheid auto’s, dat stond laatst in de krant. En die milieubewegingen zijn zo agressief, moet dat nou echt allemaal?
Ieder woord een luchtbel in mondgeblazen glas
Er heerst druk achter mijn ogen. Ik wil zeggen dat ik iedere dag met een dreunend hart wakker word, dat ik steeds meer paniek krijg van de herrie van harde regenbuien, maar ik schuif mijn lege wijnglas naar de zoekende fles die mijn tante vasthoudt en wacht tot de koele condens op het glas me genoeg afleidt, mijn vingers lijkt te bevriezen en me net genoeg afleidt-
ik ontstijg een weigerend lijf, iets
blaast lucht onder de hoornlaag en nog veel dieper,
laat te veel ruimte vrij en
maakt van mijn botten astronauten,
groot-groot-stappend op het maanoppervlak
schreeuwen gaat niet, hijgen net
mijn tong buitelt door mijn schedel omhoog,
ook al zo gewichtloos,
wurmt zich een weg door mijn brein tot
ik mijn eigen taal opnieuw moet leren
ieder woord een luchtbel in mondgeblazen glas
-goh, ja, we zien elkaar zo weinig en mijn jongste tante vertelt me trots dat ze laatst voor het eerst havermelk heeft geprobeerd en ik kan niet anders dan het een beetje aandoenlijk vinden, haar hoopvolle ogen, het onzichtbare reiken naar mij, mijn generatie, de toekomst die me te wachten staat. Ik glimlach bemoedigend, hoor haar woorden nauwelijks, misschien zei ze wel sojamelk of vleesvervanger of lokaal-gekocht-ecologisch-farm-to-table… Waar is die hond nou? Ik zoek met mijn voet, tot ik zachtjes tegen haar achterpoot stuit. Ze trekt hem weg, maar laat vervolgens wel toe dat ik mijn in een pantykous gestoken tenen onder haar warme lijf wurm. Iedereen heeft diens schoenen stiekem uitgeschopt onder de tafel. Pas wanneer er af en toe iemand opstaat, doen we alsof diegene de strak aangetrokken veters nooit los heeft gepeuterd.
Ik rol alles wat in mijn keel hangt op tot een propje, stop het in mijn broekzak en zal pas als ik de wasmachine morgen openmaak de witte schilfers vinden. Mijn aangetrouwde neef heeft nét een gitaar gepakt, ik vermoed omdat er iemand voorzichtig over de situatie in Gaza begon. Het zou goed kunnen dat ik het was. ‘Het ís ook heel erg, zeker, lieverd, maar niets dat een beetje Bruce Springsteen niet op kan lossen.’
Het is féést aan deze feesttafel
Ik geef eenmaal weer aan tafel een schaal aardappelen door en het voelt alsof ik de wereld doorgeef, met afgewende ogen en een nerveuze hitte die door de keramiek heen mijn vingers intrekt, ze bijna verbrandt, hoe vaak ik mijn handen ook verplaats. Geen ontsnappen aan. Er wordt intussen weer eens voorzichtig naar mijn liefdesleven geïnformeerd. Ze zeggen allemaal heel nadrukkelijk partner, en niet vriend. Iemand vertelt empathisch over een collega die een genderbevestigende operatie zal ondergaan in de komende maand, maar gebruikt daarbij woorden die niet helemaal correct zijn. En wist ik wel (ja, dat wist ik wel) dat Nederland als eerste land het homohuwelijk legaal heeft gemaakt? Dus eigenlijk valt het-
je kan een gloeilamp tussen je kaken stoppen, heb ik gehoord,
maar je krijgt hem er niet meer uit
zonder hem te verbrijzelen,
heb ik gehoord
dus gaat er iets breken, want we moeten praten
en waar je lekkend licht verwacht
is enkel nog grijs
het zet haar afdruk op ieder gesprek
en je kaken malen door terwijl je het liefst
met het water mee een zinkgat in wil verdwijnen
in het duister waar we stil in vallen en stilvallen en
bewustzijn een zaak voor de maden is
maar rouwen moet je buiten
moet in de regen
met je armen om een ander en je gezicht
met wijdopen ogen
naar het splinterende glas
-en onder de tafel legt de hond van mijn ouders haar grote, lieve kop op mijn schoot. Ik begraaf mijn vingers in de dikke vacht van haar kraag. Ze lijkt nergens aan te denken, ze houdt gewoon onvoorwaardelijk van ons en daar vult ze haar dagen mee. Wanneer ze aan mijn vingers begint te likken, denk ik even dat het een teken van genegenheid is. Maar in mijn handpalmen heeft zich intussen zoveel zweet verzameld dat mijn panty zurig doorweekt raakt van het afvegen. Voor de hond is het zuur echter geen teken van angst of paniek; voor haar is het zuur zout, gewoon lekker smakend zout.
Even sta ik mezelf toe te glimlachen om hoe het kietelt. Het is féést aan deze feesttafel. Dan verplaatst ze haar aandacht naar de handen van mijn vader. Kilte wikkelt zich om mijn vingertoppen en ik vraag me af wie van haar baasjes onze hond, als het er écht op aan zou komen, als eerste onder het puin vandaan zou proberen te trekken.

Aafke van Pelt (1998) is schrijver, theatermaker en beeldend kunstenaar. In haar teksten onderzoekt ze monsterlijkheid en gotiek. Haar werk verscheen eerder in de Seizoenszine, Op Ruwe Planken, Kluger Hans en op papieren helden. Ook schrijft ze bij platform Shortreads.nl.

Madelief van der Peijl is een illustrator die zich graag verwondert om de wereld om haar heen. Ze kijkt rond en illustreert wat ze ziet; soms zijn het kleine dingen en soms juist grote, maar er is altijd iets wat haar opvalt.