De stem in Nora’s hoofd laat zich niet zomaar het zwijgen opleggen. “Ik vraag me af of het haar bedoeling was dat ik nu zo weinig lichaamsvet over heb dat zelfs een kussen de pijn van het zitten niet verzacht.” Als verdoving en controle ten koste gaan van haar relaties en gezondheid, stelt Nora zich die ene belangrijke vraag: is dit het waard?
‘Nora, ik zal eerlijk tegen je zijn: ik weet niet hoe lang je lijf dit nog volhoudt.’ Ik hoor de woorden, maar voel ze niet. De pijn in mijn hoofd, alsof een bankschroef steeds steviger tegen mijn slapen wordt aangedraaid, laat geen ruimte over voor andere gevoelens.
‘Is dít het je waard?’ Het is een andere stem, die van mama. Ze klinkt met de dag wanhopiger, lijkt het, haar keelgeluid hoog met trillingen en harde uithalen. Ik heb met haar te doen, zou willen beloven dat het heus goedkomt. Maar in plaats daarvan mompel ik dat ze haar mond moet houden. Meteen heb ik spijt. Waarom is zeggen wat je bedoelt altijd zo’n opgave, vraag ik me af terwijl ik mijn haargrens lichtjes met mijn vingertoppen masseer. ‘Sorry, mam.’
Ergens doet het me goed haar zo te zien. Tot voor kort kende ik haar als een nuchtere vrouw, te nuchter als je het mij vraagt. Het enige moment in het jaar dat ik haar doorgaans in tranen zag, was als we op kerstavond naar All You Need Is Love keken. De overige driehonderdvierenzestig dagen gedroeg ze zich als haar relativerende zelf. Dan haalde ze zonder iets terug te zeggen haar schouders op als papa tegen haar schreeuwde, om mij er vervolgens van te verzekeren dat er ergere dingen waren in het leven en dat morgen vast mooier zou zijn. Op die momenten maakte het me woedend dat de duidelijk in scène gezette herenigingen van andere families haar meer deden dan de rotzooi die haar eigen gezin vaak was, en voelde ik de sterke behoefte om Robert ten Brink op te zoeken in z’n televisiestudio en zijn lachende kop te verbouwen.
Het schuldgevoel dat volgt duwt mijn schouders terug omlaag, in hun gebruikelijke houding.
‘Laten we eens kijken hoe het ervoor staat deze week.’ De luide stem van Anneke, mijn therapeut, brengt me terug in het nu. Ik schuifel wat heen en weer op de medische weegschaal, doe een poging het kippenvel weg te wrijven dat het koude staal veroorzaakt. Verplaats mijn gewicht van links naar rechts om zo de uitkomst te beïnvloeden. Maar als ik naar beneden kijk zie ik dat de wijzer weer negen streepjes dichter bij de nul is. Dat was niet de afspraak.
Even is er wel plaats voor voelen. De spieren rond mijn mond trekken mijn mondhoeken omhoog, merk ik, en als vanzelf ga ik wat meer rechtop staan. Niet dat de euforie lang bij me blijft, de klamme hand van mijn moeder pakt mijn schouder stevig vast: 'Ik begrijp niet wat er te lachen valt, Nora!’ Het schuldgevoel dat volgt duwt mijn schouders terug omlaag, in hun gebruikelijke houding.
Dat mijn aanhoudende gewichtsverlies leidt tot teleurgestelde, verdrietige en zelfs boze gezichten, voelt surrealistisch. Zo lang geleden is het namelijk niet dat ik er complimenten over kreeg. ‘Had ik jouw discipline maar,’ zei mijn normaal zo strenge tante Nel eens luid zuchtend, toen ik een stuk zelfgebakken appeltaart – mijn lievelings – weigerde tijdens een verjaardagsbezoek. Haar woorden maakten me zo trots dat ze het geluid van mijn rommelende maag overstemden.
Terwijl ik me langzaam weer aankleed – broek over legging, vest over trui over T-shirt over hemd – neem ik Anneke’s kamer in me op. Ik bestudeer de grauwe grijstinten van het linoleum, de gelige muren met als enige aankleding een poster van de schijf van vijf waarvan het plakband op twee plekken loslaat, het felle licht waardoor ik me zelfs met drie lagen kleding aan naakt voel.
“Ja” zeggen tegen een ijsje stond gelijk aan een misdaad.
Of dit het me waard is, herhaalt mijn moeder. Voordat ik de kans krijg nog verder na te denken over een antwoord is daar de snerpende stem die tegenwoordig steeds vaker doet alsof ze van mij is. Jaren geleden hoorde ik haar voor het eerst, toen ze me vertelde dat ik best wat strenger voor mezelf mocht zijn. In het begin klonk ze bemoedigend, maar toen mijn pogingen tot strenger zijn keer op keer mislukten verhardde haar toon. Op een gegeven moment maakte ze dat ik me schuldig voelde over alles wat ik in mijn mond stopte. “Ja” zeggen tegen een ijsje stond gelijk aan een misdaad, zelfs op een bloedhete zomerdag.
In eerste instantie had de stem het beste met me voor, denk ik. Bij dun zijn hoort immers een belofte, een van schoonheid en alles in het leven cadeau krijgen. Maar ik vraag me af of het haar bedoeling was dat ik nu zo weinig lichaamsvet over heb dat zelfs een kussen de pijn van het zitten niet verzacht. Waarschijnlijk wel, want ook vandaag bijt ze me toe dat ik door moet gaan, niet moet luisteren naar anderen. Ik druk mijn handen tegen mijn oren in de hoop dat ze naar de achtergrond verdwijnt.
Ik weet niet of ik wel afscheid van haar wíl nemen. Dan verdwijnt namelijk ook het machtige gevoel van iets oneindig vol kunnen houden. En de o zo welkome verdoving.
Anneke legt me vaak uit dat ik haar buiten mezelf moet plaatsen, die zieke stem, om haar duidelijk te maken dat ze niet bij mij hoort. En dat, als ik die oefening maar vaak genoeg herhaal, ze op een gegeven moment af zal druipen. Dat ik dan beter word. Maar ik krijg het niet voor elkaar en eigenlijk weet ik ook niet of ik wel afscheid van haar wíl nemen. Dan verdwijnt namelijk ook het machtige gevoel van iets oneindig vol kunnen houden. En de o zo welkome verdoving, die gelijkstaat aan twee halfjes xtc en alles wat negatief is voor even laat verdwijnen: de continue stroom van zelfkritiek, de ruzies thuis, de neerbuigende opmerkingen van pestkoppen op school, al houden zij tegenwoordig hun mond, kijken ze zelfs de andere kant op als ik ze passeer.
Of dít het me waard is? Een lichaam dat op half vermogen werkt, niet meer menstrueert? Het heeft zo z’n voordelen: verlost zijn van de maandelijkse buikkrampen en het bloederige gedoe – kinderen wil ik toch niet. Tegelijkertijd is elke stap vooruit tegenwoordig te veel gevraagd, verschijnen er bijna dagelijks flikkerende sterretjes, gevolgd door een zwarte waas en een beurs gevoel wanneer ik weer bij bewustzijn raak. Er zijn drie paar sokken nodig om mijn onderlijf enigszins op temperatuur te houden. Blonde haartjes bevolken in steeds groteren getale mijn bovenlip en onderrug. Mijn brein laat steken vallen — je geheugen voeden is wel het laatste waar je hersenen zich mee bezighouden als je je lichaam geen eten geeft.
Zien anderen dan niet dat eten zoveel meer is dan de simpele handeling die met het werkwoord wordt aangeduid?
Ook mijn humeur wordt met de dag slechter. Ik ben in een verschrikkelijke chagrijn veranderd, iemand bij wie je liever niet in de buurt wil zijn. Mijn wangen worden warm als ik terugdenk aan mijn meest recente misstap, gisteren in de bus van school naar huis. Ik had mezelf eindelijk toegestaan iets te eten, maar toen ik mijn boterham uit het verkreukelde aluminiumfolie bevrijdde kwam ik erachter dat iemand het plakje kipfilet dat ik er die ochtend had opgedaan had verwisseld door een dikke laag roomboter met hagelslag. Ik wist meteen dat dit het werk was van mijn jongere zusje. ‘Maureen!!’ had ik door de bus gegild, zo hard dat mijn stem ervan oversloeg. Vanaf de achterbank had ze me met grote ogen aangekeken, net als de rest van de mensen in de bus.
Achteraf begrijp ik de motivatie achter haar wisseltruc natuurlijk, besef ik dat ze alleen maar wil dat haar grote zus beter wordt. Als dat niet goedschiks lukt, dan maar kwaadschiks. Maar: hoe kwaadschiks is een boterham met hagelslag? Ik schaam me voor mijn gedrag van gisteren.
Wat is het alternatief? Als ik het mezelf ook maar even gun om vooruit te kijken, zie ik meteen het bord met eten voor me dat over een paar uur weer op tafel staat. Het bord waarvan ik elke avond het gevoel heb dat het mij zal verslinden als ik dichterbij kom, in plaats van andersom. Zien anderen dan niet dat eten zoveel meer is dan de simpele handeling die met het werkwoord wordt aangeduid?
Als we de deur van Anneke’s kamer achter ons hebben dichtgetrokken en langzaam richting de auto lopen, raakt mama kort mijn hand aan. ‘Is dit het je waard?’ herhaalt ze nog eens, rustiger deze keer, zachter.
‘Ik weet het niet.’

Sharon van Oost (1988) groeide op in een klein Zeeuws dorp, maar werd tijdens haar studie verliefd op Rotterdam. Doordeweeks werkt ze als redacteur bij een actualiteitenprogramma. In het weekend doet ze de dingen die een millennial zoal doet. Met haar verhalen hoopt ze bij te dragen aan het gesprek over mentale gezondheid.

Bo Yuan is een illustrator uit Rotterdam die gespecialiseerd is in digitale kunst. Met gebruik van dit medium creëert hij werelden en karakters om een verhaal te vertellen. Deze verhalen spelen zich uit in de vorm van visuele metaforen. Herkenbaar maar toch vervreemdend, en altijd een uitnodiging voor de kijker om zijn eigen interpretaties in te vinden.