Max Hermens schreef een kort verhaal over een meisje dat haar buurtbarbecue doorbrengt in een lindeboom.
Vanaf hierboven kan het meisje de hele barbecue bekijken. De meeste buurtbewoners hebben al gegeten, ze staan in kleine groepen over het grasveld verspreid. Op de uitklaptafels liggen plastic borden met ketchupresten en verfrommelde servetten. De barbecues staan aan de rand van het veld, maar zelfs bovenin de lindeboom ruikt ze de rook.
‘Acht, negen, tien,’ de stem wordt steeds luider. ‘Wie niet weg is, is gezien!’
De jongen draait zich al om terwijl hij het roept. Hij staat bij de stronk van de boom, hoog boven hem maakt het meisje zichzelf klein, ze hurkt en trekt haar ledematen naar zich toe. Het verbaasde haar dat ze werd gevraagd om mee te spelen – ze is nieuw hier, kent de andere kinderen niet van naam. Voorzichtig spiekt ze tussen de bladeren door.
De jongen tuurt over het grasveld. Hij bukt om onder de tafels te kijken, maar houdt zijn hand op de stam. Er is ook een markt bij de barbecue, in de schaduw van de linde bieden de buurtbewoners hun huisgemaakte spullen aan. Gebreide sjaals, honing en gepofte kastanjes – en natuurlijk de vogelhuisjes van meneer Wilburs. Het lijken net echte huizen, met ramen en vensterbanken en zelfs bloembakken met plastic nepplantjes erin. Het meisje ziet haar ouders bij de kraam staan.
‘Iedereen hier heeft er een,’ zegt meneer Wilburs. ‘Of iedereen die ertoe doet.’
Haar moeder hurkt bij een van de huisjes. Ze legt haar hand op het dak en tilt het er als een deksel vanaf. ‘Wat denk je?’ zegt ze en kijkt haar man aan. ‘We hebben er nu eindelijk plek voor.’
De vader van het meisje antwoordt niet, hij slaat alleen zijn armen over elkaar. Ze wonen nog niet lang in de wijk, ze verhuizen vaak – haar moeder zegt dat het goed voor haar is, de barbecue. Kan ze de andere kinderen vast leren kennen.
‘Wat kost deze?’ Haar moeder houdt een van de vogelhuisjes omhoog. Meneer Wilburs knikt naar de prijslijst op het kleed. Haar ouders overleggen met elkaar, ze fluisteren, het meisje kan ze niet verstaan. Ze ziet dat haar vader zijn armen nog over elkaar heeft. Haar moeder legt haar handen op zijn polsen, en omdat ze kleiner is lijkt het net alsof ze een beetje aan hem hangt.
‘Buut Jens!’
Het meisje draait zich vlug om.
‘Maar je spiekte!’ Een blonde jongen met een bloempotkapsel komt onder de grote tafel vandaan. ‘Ik zag het wel.’
Hij rent naar de stam van de linde en slaat zijn hand er alsnog tegenaan.
‘Jij moet je gewoon beter verstoppen,’ zegt de andere jongen. Hij tilt zijn vuist op. ‘En niet buutvrij voor de hele pot roepen! – dan sla ik je.’
Hij is wat ouder, misschien is de andere jongen zijn broertje. Hij loopt weer weg van de linde maar draait zijn hoofd voortdurend om. Hij heeft alleen nog steeds niet omhoog gekeken. Het meisje leunt haar rug uitgelaten tegen de bast.
Het meisje ziet dat haar vader probeert mee te luisteren, maar de andere mannen merken hem niet op.
‘Die hebben wij ook,’ een van de vrouwen uit het verzorgingstehuis wijst naar het vogelhuisje.
‘Wat leuk,’ antwoordt de moeder van het meisje. ‘Waar staat die van jullie?’
Ze zitten aan de grote tafel. De andere bejaarde vrouwen hangen over hun borden en kauwen langzaam, sommigen smakken met open mond.
‘Waarvoor? Hoe bedoel je?’ De oude vrouw houdt haar hand verward bij haar oor. ‘Vogels natuurlijk – tjielp, tjielp.’
De vader van het meisje loopt naar de overkant van het veld, daar staan de andere mannen in een halve cirkel rondom de laatste smeulende barbecue. De man met de schort en de knijptang zit midden in een levendig verhaal. Het meisje ziet dat haar vader probeert mee te luisteren, hij staat half achter twee andere mannen, hij knikt zijn hoofd tussen hun schouders door, maar ze merken hem niet op.
‘Dus die buschauffeur zegt,’ roept de man met de schort opeens over het veld, ‘hij zegt, hij zegt: “Dan moet je de mijne eens zien!” Dat zei hij! Echt!’
De mannen beginnen zo hard te lachen dat ze wegdraaien van de barbecue. De vader van het meisje legt zijn handen op zijn maag en lacht alsof ook hij de hele grap gehoord heeft.
‘Buut Shanika, buut Joppe!’ hoort ze dan. ‘Wie moet ik nog?’
De kinderen komen naar de stam van de linde gerend. Ze tellen hardop met hun vingers.
Zijn bloempotkapsel waaiert uit als een hoepelrok.
‘Je hebt iedereen,’ zegt een van de meisjes. ‘Wie is nu?’
‘Jens.’
De jongen met het bloempotkapsel slaat zijn armen over elkaar. ‘Jullie hadden buutvrij voor de hele pot moeten doen!’
‘Is het nu toch te laat voor.’
‘Was er niet nog iemand anders? Jawel, toch?’
De jongen draait zijn gezicht vlug naar het grasveld. Zijn bloempotkapsel waaiert uit als een hoepelrok.
‘Probeer je nou weer onder je beurt uit te komen? Jij moet gewoon eens leren verstoppen, Jens.’
Het meisje in de boom kent het kibbelen, ze kent het van de kinderen in andere steden. Ze klimt naar de achterzijde van de linde, uit zicht van de rest. De schors schuurt tegen haar borst en aan haar kleren blijven kleine houtbrokjes kleven.
Sommige buurtbewoners zijn begonnen de lege uitklaptafels op de laadbak van een aanhangwagen te tillen. Haar vader staat nog als enige bij de barbecue, er komt steeds meer rook van de kolen. Hij hoest en stapt om de schaal heen.
Medewerkers van het verzorgingstehuis brengen de bejaarde vrouwen naar een wit busje. Een vrouw in een rolstoel wordt wakker geschud, in haar mondhoeken kleven resten barbecuesaus. De moeder van het meisje kijkt op haar telefoon. Wanneer er twee lachende vrouwen langs haar stoel lopen, legt ze hem snel weg en kijkt beleefd op, maar de vrouwen lopen door. Gebruikte servetten waaien in het gras.
De kinderen spelen nu tikkertje, ze zwieren langs de heupen van hun familieleden. Het meisje in de boom is niet eens teleurgesteld – het gaat altijd zo, in elke stad. Ze is zelfs opgelucht dat ze niet meer gezocht wordt, dat de andere kinderen niks meer met haar te maken hebben. De takken zijn ook smaller bovenin de boom, ze moet goed opletten waar ze haar voeten plaatst. Haar handen voelen klam.
Een vrouw filmt haar zoontje, hij fietst zonder wieltjes over het gras. De andere vrouwen kijken toe. Hij begint snel, zijn stuur wiebelt onrustig heen en weer en hij gaat steeds langzamer, totdat hij stil staat en naar rechts valt.
‘Wat goed!’
Er wordt luid geklapt.
‘En zo ver al.’
De jongen ligt op zijn rug en lacht naar de lucht. De vrouwen rennen naar hem toe, hij blijft maar lachen en het meisje snapt niet wat er zo leuk is.
De takken van de bomen lijken op smalle skeletvingers.
Vanaf hierboven lijken de mensen net eilandjes: de mannen bij de aanhangwagen, de vrouwen bij het kind met het fietsje, een paar gezinnen rondom hun eigen tafels. En haar ouders – ze nemen het vogelhuisje in hun armen en staan op van de klapstoelen. Iemand brengt ze naar de aanhangwagen. Haar vader hangt zijn wijsvinger om de pols van haar moeder, als een haakje.
Hierboven waait de wind wat harder. Het meisje voelt de zweetdruppels kil langs haar ribben omlaag kruipen. Rechts is het verzorgingstehuis met het dak van mos, dan de rijtjeshuizen en helemaal daarachter het bos. De boomtoppen hebben niet allemaal dezelfde vormen, sommige zijn rond, andere donker en puntig. De dode bomen vallen nog het meeste op – de takken lijken op smalle skeletvingers.
Ze vraagt zich af hoeveel van de bomen in het bos ze kan beklimmen. Ze bestudeert de stammen en kijkt of ze kan zien hoe laag de zijtakken groeien. Ze stelt zich voor dat ze van boom naar boom rent en bij elke bast een sprong maakt en haar armen naar boven rekt. Ze kan ze allemaal leren kennen, het zou natuurlijk weken duren, misschien wel maanden – maar dat doet er niet toe, want de bomen staan overal. Ze kan er altijd naartoe. Waar ze ook woont.
De wind komt op en trekt aan de takken van de linde. Het meisje klemt zich strak om de boom, ze ziet de wereld wegbuigen.

Max Hermens (1991) schrijft verhalen en essays. Zijn werk verscheen onder andere in Das Magazin en op Rekto:Verso, deFusie, De Optimist en De Internet Gids. Max draagt zijn werk voor en geeft schrijfcursussen op de Radboud Universiteit. Zijn verhalen gaan over het platteland en de natuur, en over kinderen die op onbenullige avonturen gaan. Max zit in een talentontwikkeltraject van De Nieuwe Oost | Wintertuin

Emile Weisz (1997) heeft audiovisuele kunsten gestudeerd aan de Gerrit Rietveld Academie. Hij houdt zich bezig met het vertellen van eigentijdse verhalen in verschillende vormen en media.