Wat de ep is voor een muzikant, is een chapbook voor een schrijver. Max Hermens’ chapbook Toch zonken ze niet, verschijnt eind november bij Wintertuin Uitgeverij. Lees hier alvast het korte verhaal ‘Vuur’, over een dochter, een werkloze vader en de krullende schilfers van een berkenbast.
Waar zijn camouflagebroek vandaan kwam wist ik niet, papa had nooit in het leger gezeten. Ook het oude houthakkershemd kwam mij niet bekend voor. De mouwen waren een paar keer omgeslagen, bij zijn buik stonden de knopen strak. Zijn wandelschoenen herkende ik wel, het leer droog en gekraakt, de pluizende veters nooit vervangen. Het was een zondagmiddag. Mama was naar haar poetsbaan bij het distributiecentrum en ik lag op bed te bellen met Amber en Manon, toen hij opeens in de deuropening verscheen.
‘Wat heb jij aan?’
Papa liet zijn hoofd naar beneden zakken en bekeek zichzelf. Hij ademde diep in, alsof hij moed verzamelde.
‘We gaan iets doen, Loes. Iets leuks. Eens kijken of je deze al past.’
In zijn handen hield hij mama’s wandelschoenen.
‘Hoezo? Moet dat nu?’
Papa klopte op het witte hout en het klonk hol.
‘Misschien zijn ze nog iets te groot,’ zei hij en vouwde een schoen voor mij open. Hij knielde bij mijn bed. ‘Maar dat went wel. En het is niet ver.’
Ik drukte mijn tenen in de schoen. Mijn voet had veel ruimte, de binnenkant voelde koel en ruw. Met zijn duim duwde papa op de neus, op zoek naar mijn grote teen. Het was jaren geleden dat hij dat voor het laatst gedaan had. Ik deed een paar stappen, boog de schoen in verschillende richtingen.
‘Zit prima, denk ik. Ligt eraan waar het voor is?’
Hij keek naar de schoen en krabde aan de achterkant van zijn hoofd.
‘Nog een verrassing. Maar trek iets warms aan, iets wat vies mag worden. Dat heb je toch nog wel?’
Ik sloeg mijn kastdeur open, spreidde de berg oude kleren uit over het vloerkleed. Panty’s met ladders erin. Verdwaalde, eenzame sokken. Shirts waarvan de opdrukken door het vele wassen vervaagd waren.
‘Pap...’
‘Oh, sorry,’ zei hij en wachtte op de gang terwijl ik me omkleedde.
‘Kun je al zeggen wat we gaan doen?’ probeerde ik nog een keer.
Hij stond met zijn rug naar de kier. Weer antwoordde hij niet. Ik dacht aan wat mama die week gezegd had over zijn sollicitaties, dat hij daar eindelijk weer mee begonnen was, dus ik besloot het maar te laten gaan. Ik keek in de spiegel en hield een oude sportbroek voor mijn benen. Bij de knie zat een scheur en het koordje was in de voering verdwenen.
‘We gaan geen andere mensen zien, toch? Mensen van mijn leeftijd?’
‘Nee, nee,’ zuchtte hij. ‘Jezus.’
Papa klopte op het witte hout en het klonk hol. In de bast zaten barsten die op ogen leken. Kleine witte schilfers krulden van de stam af, papa liep om de boom heen en trok ze voorzichtig los. We stonden aan de rand van het dorp, bij de smalle bosstrook. Ik keek naar de huizen achter ons. Het werd al vroeg donker, in sommige woonkamers brandde licht.
‘Wat doe je?’ fluisterde ik fel. ‘Er hoeft maar iemand uit zijn raam te kijken.’
‘In berkenbast zit een soort olie.’
‘Wat? Bedoel je hars?’
‘Hars, ja. En die is licht ontvlambaar.’ Hij stak zijn hand naar me uit. ‘Hou jij ze maar bij je. Op een warme plek, dicht op de huid.’
De schilfers begonnen te sissen, alsof ze een te hete hap hadden genomen.
De schilfers leken op het slijpsel van witte potloden. Ik pakte ze snel uit zijn hand en stopte ze uit zicht in mijn broekzak. Het vocht trok in de stof en koelde mijn bovenbeen. Het was nog middag, maar het begon al te schemeren. Ik sloeg mijn armen over mijn borsten en klemde mijn koude vingers onder mijn oksels.
‘Gaat dit nog lang duren, pap?
Hij liep niet over het pad, maar dwars door het bos. Soms bleef hij opeens staan en zwenkte zijn hoofd zijwaarts om tussen de stammen door te kijken. Hij zocht iets. Ik zei er niets van, sinds hij thuis zat had hij wel vaker van die momenten. Kwam ik thuis van school en dan staarde hij door het woonkamerraam naar buiten. Zag mij niet eens aan komen fietsen.
We stopten op een plek waar de eiken en beuken overgingen in donkere naaldbomen. De stammen stonden dicht op elkaar, ze blokkeerden al het licht, als lucifers in een donker doosje. Papa hield wat takken uit elkaar en gebaarde dat ik naar binnen kon stappen.
‘Maar wat is daar dan?’
‘Bos.’
‘Nou! Zeg gewoon.’
‘Nee, ja, wacht nou maar.’
Hij drukte zich tussen de stammen door. De kale sparrentakken knarsten langs zijn houthakkershemd en zwiepten terug op hun plek. Ik keek om mij heen. In de verte de koplampen van voorbijrijdende auto’s, het gelige licht van de laatste lantaarns.
Papa zat geknield op de grond. Met zijn vingers sneed hij soepel langs de randen van het mos, hij maakte een cirkel en vouwde die van de bodem. Een kleine kuil. Ik legde de berkenschilfers erin. Papa hield zijn hand als een kom om de aansteker. De schilfers begonnen te sissen, alsof ze een te hete hap hadden genomen.
‘Ik weet het niet, pap. Volgens mij werkt het niet.’
Papa hield zijn hand dichter om de schilfers, de vlam danste tegen zijn vingers. Van schrik trok hij zijn hand terug.
‘Rot!’ Hij sloeg de schilfers uit de kuil.
‘Verdomme.’
‘Is dit waarom ik mee moest?’
Hij zuchtte.
‘Wanneer kan ik weer terug dan?’
‘Niet!’ siste hij met opeengedrukte tanden. ‘Niet nu al beginnen, Loes.’ Met zijn duim gleed hij over het draaiwieltje van de aansteker. Vonken sprongen in de schemer.
Hij knoopte zijn wollen hemd open. Zijn adem dampte. Onder de stof had hij gedroogd riet verstopt. Wanneer hij dat had gedaan wist ik niet. Hij vouwde het tot een bundel en stak deze als een kleine toren in het zand. De vlam kwispelde uit de aansteker en kroop in het riet.
De boomstammen om ons heen kleurden oranjerood.
‘Takjes,’ zei papa en wapperde vragend met zijn hand. ‘Kleine takjes!’
Ik draaide me om naar een spar en sloeg mijn armen langs de bast omlaag. De meeste takken hadden geen naalden, ze knakten makkelijk van de boom. Ik brak ze in kleinere stukken en gooide ze op het brandende riet.
‘Wat doe je?’ riep papa. ‘Nooit het vuur verstikken!’
Hij tilde de takjes van het riet en ging op zijn buik bij de kuil liggen. Hij ademde diep in, blies de lucht langzaam tussen de smeulende sprieten. Het ging harder gloeien, het begon zelfs zacht te kermen. Langzaam liet hij de takjes zakken. Elke luchtstoot klonk als donder, maar dan klein en dichtbij. Papa leek precies te weten hoe dit moest – ik bedoel, ik had niet gedacht dat hij dit zou kunnen. Hij zat al twee jaar thuis, hij deed het huishouden, dat soort dingen. Het verbaasde mij hoe snel ik daar eigenlijk aan gewend was geraakt, dat hij niet meer werkte. Ik knielde naast hem in het mos. Om beurten bliezen we op het vuur.
Ik wist niet dat een vuur zonder hoge vlammen zo heet kon zijn. Om niet te verbranden moest ik er telkens iets verder van af gaan zitten. De kolen knarsten. Mijn knieën waren weer opgedroogd en ook het mos rondom de kuil was niet meer nat, maar zacht en warm. De boomstammen om ons heen kleurden oranjerood. Daarachter was het volledig donker geworden.
‘Een goed vuur...’ zei papa en ik moest meteen lachen. Hij zat in de kleermakerszit, ik had hem nog nooit zo gezien. ‘Ja... Nou, kijk... Ik bedoel maar gewoon: een klein vuur kan ook warm zijn. Warmer dan een groot en opvallend vuur. En je moet ook altijd klein beginnen. Langzaam opbouwen.’
Papa liet een omgevallen stronk in het vuur zakken. De brandende takken braken onder het gewicht. Het was lang geleden dat we voor het laatst iets gedaan hadden, zo, samen. Vroeger kwamen zijn vrienden – zijn collega’s bedoel ik – nog vaak bij ons langs. Dan mocht ik bij ze komen zitten, aan de houten tafel achter in de tuin. Mocht ik zelfs van zijn bier proeven. Meestal spuugde ik het in het gras, ik wist dat papa daar altijd om moest lachen.
‘En waar zijn wij mee bezig?’
Iemand richtte een zaklamp op onze gezichten. Zelfs in het donker herkenden we het logo op zijn schouder, de strepen die door het vuur fluoresceerden. Hij had een gaaf gezicht. Misschien was hij nog niet lang in dienst. Papa stond op en klopte de as en de dennennaalden van zijn kleding. Hij was een stuk groter dan de handhaver.
Ik stond op en ging naast papa staan. Legde mijn hand op zijn rug.
‘Ik wilde mijn dochter leren hoe ze...’
‘Dat zij dit niet weet, prima. Maar u.’ De man stak zijn zaklamp naar voren om papa op afstand te houden. Papa kneep zijn ogen samen. ‘U moet toch weten dat dit verboden is.’
Het licht van de zaklamp gleed langs de versleten blouse, de camouflagebroek, de modderige schoenen.
‘Ja... meneer. Mijn excuses. Ik wilde het haar leren.’
‘Wat, een fikkie stoken? Niet zo moeilijk, hoor.’
‘Er zijn een paar technieken...’
‘Die kent toch iedereen! En inderdaad, wat als iedereen dat zomaar zou doen? Op zondag het bos in om vuur te stoken?’
Papa’s armen hingen slap langs zijn lichaam, zijn vingers krabden nerveus aan de lucht.
‘Dat zou niet goed zijn, nee.’
‘Dit is bovendien een beschermd natuurgebied, jullie mogen niet eens van de paden af. U steekt zo het hele bos in de fik.’
‘Met dit weer wel ja,’ zei ik sarcastisch. Ik stond op en ging naast papa staan. Legde mijn hand op zijn rug.
‘We hebben het voorzichtig gedaan, hoor.’ Ik wees op de kuil. ‘Niet te groot.’
De man knoopte zijn borstzak open en haalde er een kladblok uit.
‘Dat zal allemaal wel, maar het mag niet,’ hij richtte zich weer tot papa. ‘En dat weet u best. Luister, ik weet zo niet uit mijn hoofd hoe hoog de boete hiervoor is, ik kom hier normaal alleen om honden...’
‘Boete?’ Ik onderbrak hem. ‘Hoezo?’
De handhaver boog voorover, hij steunde met zijn handen op zijn knieën. Sprak met een stem die volwassenen alleen gebruiken voor kinderen.
‘Het. Mág. Niet. Wat jullie doen.’
‘Maar er gebeurt toch niets!’
‘Loes,’ zei papa zacht.
‘Nou! Is toch zo?’
‘Loes.’
‘Zeg jij dan iets!’
We zagen de lichtbundel van zijn zaklamp schokkerig heen en weer gaan
Pas toen viel de stilte in het bos op. Ik schrok er zelf van. De handhaver tikte met zijn pen tegen het papier.
‘Zo dan... Uw naam?’
Zonder op te kijken gaf papa zijn naam. Zijn geboortedatum, ons adres.
‘U hoort nog van ons over het bedrag.’
De man hield zijn borstzak open. Het kladblok wilde niet terug, de bladzijdes krulden mee. Hij vouwde de randen recht en probeerde het nog een keer.
‘En nu dan?’ vroeg ik.
‘Uitmaken!’ riep hij. ‘Begrepen?’
Hij draaide zich resoluut om en stapte weer tussen de bomen. We zagen de lichtbundel van zijn zaklamp schokkerig heen en weer gaan, tot hij op een pad belandde en het licht in een rechte lijn het bos uit gleed.
We zeiden niets. Papa draaide zich om en hurkte bij het kampvuur. Voorzichtig tilde hij de ronde lap mos van de grond en hield deze boven de brandende kolen. De lap paste perfect over de kuil. Met een scherp sissen verdween het vuur. Er kwam bijna geen rook vrij, het verbaasde me hoe snel het ging, hoe snel die intense hitte verdween en gewoon weer een stuk grond werd.
Het duurde lang voor ik iets zag. De omtrek van stammen. Vochtige bladeren die glommen in het maanlicht. Het wit van papa’s trillende vingers.
‘Kom,’ zei ik.
Max Hermens (1991) schrijft verhalen en essays. Zijn werk verscheen onder andere in Das Magazin en op Rekto:Verso, deFusie, De Optimist en De Internet Gids. Max draagt zijn werk voor en geeft schrijfcursussen op de Radboud Universiteit. Zijn verhalen gaan over het platteland en de natuur, en over kinderen die op onbenullige avonturen gaan. Max zit in een talentontwikkeltraject van De Nieuwe Oost | Wintertuin
Katja Grosskinsky is illustrator, designer en art director. Geboren en getogen in Berlijn, woonachtig in Utrecht. Ze werkt voor verschillende opdrachtgevers en ontwerpt posters, producten, mode en maakt illustraties bij artikelen.