Liggend onder de auto van de buren overdenkt een man zijn relatie tot zijn familie, de gevolgen van zijn gedrag en de reactie van omstanders. Eva Gabriela schreef een kwetsbaar verhaal waarin de dreiging en het ongemak constant voelbaar zijn, en waarin de pleger van huiselijk geweld de hoofdpersoon is.
Hij ligt onder de auto, hij wil er niet zijn. Wel onder de auto, maar niet er. Zijn huis is akelig dichtbij: de wielen staan tegen de bekende stoeprand, de velgen parallel met de voordeur waarachter zijn zoon en schoondochter ronddwalen. Vanuit de auto zou je zijn studeerkamer in kunnen kijken; vanuit de studeerkamer staart hij steevast in het niets.
Hij belandde ooit onder de auto omdat hij het leven weer tegemoet trad. Het was een zaterdag met een stevige zon. De Grote Interventie was twee maanden geleden, de gevolgen waren duidelijk. Hij stond op tijd op, at een gezond ontbijt en ruimde de tafel meteen daarna af. Hij keek de woonkamer rond en trachtte tevreden te zijn. Toen hoorde hij zijn vrouw de trap af komen en herinnerde hij zich dat het hopeloos was: niemand zou haar beschermen. Dus hij riep: ‘Dag, ik ben er zo weer’ en marcheerde de stoep op. Na enkele stappen zonk hij op zijn knieën en rolde onder de auto van de buren.
Het duurde even voor hij besefte dat er niets gebeurde. Zijn schouders werden beurs, dat wel, en zijn ogen zakten toe, maar de tijd trippelde voort en hij mocht tegen de vieze onderkant ademen. Het universum greep niet in en niemand sleurde hem eronder vandaan om bezorgd te vragen waarom hij dit deed, zoals iedereen in huis graag wilde weten waarom hij zo boos was. ‘Wat?’ antwoordde hij dan. ‘Ga je het soms oplossen?’
Ook hun kat kwam weer in zijn buurt. Haar pootjes hupsten voorbij, ze ging zitten en trok een pootje op. Hij strekte zijn hand niet uit om te kijken of ze hem al vergaf en ze blies hem niet weg. Starend naar de groezelige metalen platen en verbindingen was hij er gewoon.
Terwijl alles om hem heen leeft en dartelt, is hij, veilig in zijn donkere hol, zichzelf
Nu ligt hij er dus weer. Het stinkt. Hij heeft het warm. Hij is tevreden. Voetstappen klinken om hem heen, er schuift een raam open en een fiets zoeft langs, en hij sluit zijn ogen en laat zijn eigen hitte omhoogkruipen. Terwijl alles om hem heen leeft en dartelt, is hij, veilig in zijn donkere hol, zichzelf. Hier mag hij iedereen haten en zegt niemand: ‘Vertel eens…’
Twee voordeuren klikken achter elkaar open. Hij hoort eerst de wandelschoenen van de buren, daarna de klep van zijn eigen kliko en het geritsel van de voedselresten die zijn schoondochter erin kiepert. Het gekir aan begroetingen – ‘Hé hallo, hoe gaat het?’ ‘Goed, ja, zoveel béter.’
‘Wat fijn,’ zegt de buurvrouw. ‘Dat het beter gaat.’ Ze laat een stilte vallen waarin deuren hadden kunnen slaan en katten hadden kunnen vluchten. ‘We werden er soms echt naar van,’ vertrouwt ze zijn schoondochter toe.
De sloffen van zijn schoondochter schuiven over de stoep. ‘Soms kan het, hè.’
‘Ja. Soms veranderen ze.’
Beide voordeuren vallen dicht en de buren wandelen naar de auto. Als ze instappen, wiegt de onderkant naar zijn neus. Hij geniet van het gekraak.
Hun kat schiet tevoorschijn als de autoportieren dichtklappen. Hij tuurt onder de rand vandaan. Schichtig kijkt ze om. Hoorde ze hem? Hij tikt op de lak, ze kantelt een oor en hij glimlacht.
Ze zat vaak zo lang bij hem op schoot dat zijn dijbenen smolten, maar hij wilde haar nooit wakker maken door op te staan. Het verbaast hem dat zijn vrouw haar niet heeft weggegeven, om te voorkomen dat hij een nieuw doelwit zou vinden. Zelf wil ze na al die jaren niet meer alleen met hem zijn; dat was een van haar eisen. Gelukkig voor haar zitten hun zoon en schoondochter net tussen twee huurcontracten in, maar kennelijk komt het niet in haar op dat ze de kat dagelijks wel alleen achterlaat bij hem. Misschien snapt ze dat de kat hem nooit een reden zou geven. Die gedachte maakt hem zo boos dat hij bijna weer naar binnen rent – maar nee. Hij ademt de smerige lucht in, voelt zijn beurse rug en vertelt zichzelf dat niemand zich afvraagt waar hij de hele dag uithangt. Niemand mist hem. Iedereen is tevreden. Hij zucht diep, en kalmeert.
In de weken na de Grote Interventie speurde hij naar aanwijzingen hoe diep hij in de problemen zat. Overdag sprak hun zoon nauwelijks met hem, maar die werkte dan ook – dat zei niet genoeg. Nee, ’s avonds was het moment. Dan keek hij hoe hun zoon zijn vrouw ontving als ze thuiskwam van haar werk. Al pratend schuifelden ze van de donkere hal naar de woonkamer, waar de staande lampen zijlings op hun rode konen schenen. Hij zat dan in de serre of begon met koken, tuurde naar de twee en vertelde zichzelf, stelde zichzelf gerust, dat ze hém had.
Niemand mist hem. Iedereen is tevreden
Op een dag vroeg hij het gewoon: ‘Wat heeft je moeder over mij gezegd?’
Zijn zoon omhelsde hem, net als toen hij eindelijk had opgebiecht dat zijn tweedehandsautozaak op springen stond, nadat hij wekenlang op zolder telefoontjes had ontweken en alleen beneden rondstampte als zijn vrouw aan het trapgat had durven vragen of hij nog leefde. Ook nu hoefde hij niets te verklaren en geen sorry te zeggen, zijn zoon en schoondochter waren er voor hem. Zo lief waren ze, zo zorgzaam, zo begripvol, ‘elk verhaal heeft twee kanten’, en dus werd hij razend en gaf de kat een trap. Sindsdien spurt ze weg als hij nadert.
‘Wat is er met haar?’ vroeg zijn zoon.
Hij zei dat hij op haar staart was gaan staan.
‘Had ik ook,’ zei zijn schoondochter schuldbewust. ‘Ze trekt wel weer bij.’
Een week later rolde hij onder de auto. En jawel, daar zit de kat. Vlak bij hem. Hij hoeft die wiegende staart maar te grijpen. Maar zijn schouders doen nu al zeer, en hij zou z’n hoofd stoten. Ze is veilig voor hem, dankzij hem.
De buren starten de motor. Het geluid zaagt aangenaam door hem heen. Als de donkere autobodem boven hem wegschuift, piept de zon tevoorschijn en prikt de uitlaatlucht in zijn neus. Hij kucht en kantelt zijn hoofd, zijn kin op zijn kraag. De auto kruipt naar de horizon. Hij weet wanneer de buren hem in hun binnenspiegel kunnen zien. Hij wacht, steekt dan zijn arm op en buigt zijn vingers. Hij weet dat de buren terugzwaaien. Zij gaan ergens heen, hij is er al.
Eva Gabriela (1995) verzamelde als kind al taalvakken en ging na haar studie Engels aan de slag als vertaler en corrector. Haar werk verscheen onder andere bij De Gids, DW B, De Optimist en Elders literair. Momenteel werkt ze aan een roman.
Eva ten Cate (zij/haar, 2002) is een kunstenaar en illustrator. Haar werk wordt gekenmerkt door vaak opeenvolgende beelden met strakke lijnen en ruizige kleuren. Graag laat ze je beter kijken naar de schijnbaar kleine handelingen en objecten om ons heen, om ze zo meer waarde te geven.


















