Als een Amsterdamse Carrie Bradshaw schrijft Marthe Bronkhorst over de schemerflirt: zo'n blik die net te lang duurt, een dubbelzinnige opmerking, een zachte hand die 'per ongeluk' op je schouder valt.
‘De taart is op,’ zeg ik tegen een jongen die al de hele avond om me heen hangt op een feest, waarvoor ik de taart had ingekocht.
‘Weet ik,’ zegt hij. Puppy-ogen. Ik praat verder met een vriendin maar de jongen heeft blijkbaar honger. Hij blijft toch af en toe langslopen. Dus ik gebaar steeds ‘sorry, op’.
‘Wil je anders een keer een biertje met me drinken?’ vraagt hij de volgende dag op Signal.
O, ging het daar om, denk ik. Eigenlijk had ik dat wel gewild, maar ik lees het bericht weken later. Hoe kan ik dit soort cruciale hints toch steeds missen?
Als je betaald columnist over de liefde bent in een wereldstad, lijkt je leven al gauw op dat van Carrie Bradshaw uit Sex and the City. Tweewekelijks bespreken mijn vriendinnen en ik onze escapades in de sportschoolkleedkamer. Ook ik loop vaak op moordend pijnlijke hakken. Er zijn eigenlijk maar minieme verschillen tussen Carrie en mij, zoals een paar nullen op mijn bankrekening, wat cocktailfeestjes waar ik per abuis niet voor word uitgenodigd en 4000 soorten schoenen. Verder zijn we even ongelukkig in de liefde.
Het is alsof de schrijvers van de serie van ons leven een deal hadden om zes seizoenen, twee films en drie spin-offs te vullen. Dan moet er niet te gauw een happy end zijn.
Zodoende hangt mijn liefdesleven aan elkaar van gemiste kansen, misverstanden en ervaringen in dat schemergebied van was dit nou een flirt, of beeld ik me dat in? Vooral die schemergebiedervaring heb ik vaak. Een blikwisseling, een gesprek dat de hele avond duurt. Een sparkle guy - zo noemt Carrie iemand die ze tegenkomt die haar, zonder dat ze snapt waarom, doet sprankelen. Er is iets, maar nét niet genoeg voor een column. Kort geleden terug zat ik met enige regelmaat op zo’n schemer-date. Zo’n ‘koffieafspraak’ die overdag plaatsvindt, maar waar ook een kinderwens besproken wordt, waarin het geheel net níet eindigt in een lange omhelzing, wel in een soort half-scheve wangzoen, en de ander per se wil trakteren, maar aangeeft van het single leven te genieten, geïnteresseerd te zijn in mijn werk, benadrukt dat ik zo sexy ben, en me dan vraagt mee te kijken met zijn potentiële Tindermatches. Lezer, snap jij het nog? Nee, nou, ik ook niet. Dat ‘iets’ wat ik meen te voelen kan dus ook een hersenspinsel zijn. Ik denk aan de aflevering waarin Carrie een geweldige klik en diepe emotionele connectie denkt te hebben met een bedpartner. De volgende dag heeft hij keurig contant afgerekend – hij had haar voor een escort aangezien.
Daarom is deze column een ode aan het ‘iets’, aan de schemerromance.
Scènes uit de schemerzone
I
Ik aan de jongen van de taart die op was:
‘Ja, lijkt me leuk om wat te drinken, wanneer zou jij kunnen?’
‘Zoals ik nu zie, alleen dinsdag!’
‘Dinsdag is perfect!’
NS-bericht: a.s. dinsdag stakingen in het hele land.
II
O. en ik staan, naast een bordje Niet Roken te roken in een pauze van een schrijfsessie.
Als we naar boven lopen, schraapt hij zijn keel.
‘Weet je, ik vind je echt heel knap,’ begint het, ‘en slim,’ komt er gauw achteraan, ‘enzo, maar het leven is ingewikkeld weet je wel.’
‘Ja.’
‘Maar in een ander leven...’ zegt O.
‘..zouden we gaan zoenen,’ zeg ik.
We lachen.
‘Ja toch?’ roept O. uit, ‘Dat bedoel ik.’
‘Maar we moeten nog ons boek afschrijven.’
‘Op de boekpresentatie dan.’
‘Is goed, afgesproken.’
III
De enige vrouw waar ik ooit verliefd op werd in mijn studententijd, zoende met een meisje toen iedereen in mijn studentengroepje dat deed. Behalve ik, want ik voelde me zenuwachtig in haar buurt, vooral als zij bardienst had en met anderen praatte, wat me ernstig in de war bracht. Mijn gestotter interpreteerde een jongen met vrij veel zelfvertrouwen die naast mij aan de bar stond als teken dat ik hém leuk vond. Ik zat de hele avond aan hem vast en zag een veel daadkrachtiger meisje mijn geliefde zoenen. ‘Ik geef ze een week,’ zei ik verbitterd. Ze waren zeven jaar samen met een succesvol gezamenlijk bedrijf en een snoezige kitten. Inmiddels is ze met iemand anders.
IV
Een vriend, omstreeks middernacht (we zijn erg dronken): ‘Het is nooit wat geworden tussen ons, maar dat was om politieke redenen, toch? Het was strategisch niet handig.’
‘De reden dat het nooit wat geworden is, is dat jij getrouwd bent,’ zeg ik.
‘O ja. Ja.’
V
De andere en laatste vrouw waar ik ooit verliefd op werd kwam ik tegen toen we samen in de aubergines tastten van een grote supermarkt. Allebei blozen, achter ons stond haar obsceen knappe mannelijke partner. Ze straalden op een manier waarop gelukkige en verliefde mensen stralen. Er volgde een hé, hoi, hoe is het, enzovoort. ‘En kungfu, doe je dat nog?’ vroeg ze. ‘Twéé keer per week?’ Ze zei het alsof het iets ongelooflijk kinderachtigs was, iets wat zij lang geleden achter zich had gelaten. Wat moest ik nou terugzeggen? Ja, ik had al die uren op woensdag- en vrijdagavond een liefdesleven kunnen onderhouden in plaats van mijn jump squats en mijn hammer fist, dan was ik nu gelukkig gesetteld zoals jij. Maar ja, hè, when the way of the dragon calls, you answer. De waarheid is: ik heb er nooit bij stilgestaan dat ik werk, hobby’s en vriendschappen boven de liefde stelde, dat ik maar wat deed met mijn tijd en liefdesleven, net als Carrie. Of, in de woorden van Menno Wigman: slordig met geluk.
VI
‘Ik denk eraan om een stukje te schrijven over alle romantische ervaringen die net geen stukje waren, maar wel iets.’
‘Mooi!’ zegt goede vriend T., en: 'Dat gebeurt zo vaak inderdaad.’
‘Ik wist dat jij het zou snappen,’ zeg ik.
T: ‘Denk je dat heteroseksuele platonische vriendschappen mogelijk zijn?’
Ik: ‘Nee, eigenlijk niet.’
T.: ‘Nee hè.’ Stilte. ‘Hoewel wij die situaties wel goed buiten de deur hebben weten te houden.’
Ik: ‘Behalve die keer dat ik zei “ik dacht dat dit een flirt was” en jij zei “ja, dat is het ook”.’
‘Behalve die keer. Maar verder ging het best oké.’
‘Dat, of we zijn nooit dronken genoeg geworden.’
‘Klopt.’

Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.

Jasmijn ter Stege (zij/haar) is illustrator werkend vanuit Den Haag. In haar werk laat ze graag kleurrijke metaforen, zachte vormen en stevige verhaallijnen het woord voor haar overnemen.