Altijd aanwezig, maar niet gewenst: Marthe van Bronkhorts rouw reist met haar mee.
Een jaar zonder vader. De leegte, de appjes die ik niet meer krijg (‘Ajax zeer zwak, 0-1 Weghorst. Eet jij nog mee?’), de stilte in mijn moeders huis, het went. Het is juist wat ruimte inneemt dat niet went: het rondlopen met een dubbel gevoel. Rouw klopt, overal en nergens, aan wanneer het niet uitkomt. Als een ongenode gast die steeds op mijn feestjes verschijnt.
Mijn rouw komt naast me fietsen als ik terugga van werk. Ik heb oortjes in.
Rouw: ‘Weet je, dit liedje gaat over mij.’
Ik zeg niets.
R: ‘En deze ook. En deze ook.’
Ik zeg niets.
R: 'Hier is het gebeurd hè. Hier vlakbij, in het ziekenhuis.’
Ik knik. Hoe zou ik dat kunnen vergeten?
R: ‘Weet je nog? Het was net zulk weer als het nu is. Mooi hè, om daar zo even aan terug te denken na een lange werkdag als je honger hebt.’’
Ik fiets harder om haar af te schudden.
‘Fijne avond!’ zegt mijn rouw.
Je zou dit sociale onhandigheid kunnen noemen, maar ik heb het idee dat mijn rouw dit met opzet doet. Toondoof gedrag.
Er zijn een aantal redenen dat ik mijn rouw niet mag. We hebben samen geen ritueel gevonden dat hielp. Geen troostende woorden, behalve een vriend, die op een borrel tegen me zei: ‘Bereid je maar voor, over twee maanden vraagt niemand er meer naar.’
Ik heb geen mooie herinneringen aan mijn vader die komen bovendrijven. Er is alleen het beeld van mijn vader, doodmoe, vol pijn en vermagerd in een ziekenhuisbed en de oneindige herhaling van dit beeld in filmpjes die ik zie van Gaza. Een continue staat van angst en medelijden.
Een wolkenpartij drijft Mufasa-achtig voor de maan, alsof mijn vader op me neerkijkt
Mijn rouw stookt in mijn vriendschappen.
‘Ze begrijpen je niet.’ In een koffiezaakje fluistert ze in mijn oor. ‘Wat doe je hier nog?’ zegt mijn rouw. ‘Kom, we gaan. Zeg dat je ziek bent.’
‘Nee, ik wil bijpraten met een vriend.’
‘Ja, over de ‘dip’ waar hij in zit? Straks gaat hij nog huilen. O, kijk daar gaat-ie al. Wat egoïstisch om jou daarmee te belasten. Hij vroeg niet eens naar mij.’
‘Hij kan jou niet zien.’
‘Geloof je het zelf?’
Ik sta te zoenen met D. op een nachtelijk plein.
Mijn rouw: ‘Ben ik weer! Komt het nu uit?’
Ik open mijn ogen. D. merkt het niet. Een wolkenpartij drijft Mufasa-achtig voor de maan, de wind heeft een mannenstem, alsof mijn vader op me neerkijkt.
‘Wat zei je vader ook alweer over dit soort scharrels die nooit iets gaan worden?’
Ik zwijg.
‘Steek niet al die energie in tijdelijke dingen. Zorg dat je stabiliteit hebt. Drie dingen: een huis, een vaste baan en een vaste partner. En jij hebt een tiny house, een parttime baan en een “wat is dit eigenlijk?”. Dat is een half, een half, en nul: score 1 uit 3.’
Ik wuif het weg.
Maar even later zit ik dit lijstje toch uit te leggen aan D. in een restaurant: ‘Huis, baan en een partner. Maar ik heb een tiny house, een parttime baan en wat is dit eigenlijk?’
Mijn rouw knikt tevreden.
In de trein:
‘Zie je die rij populieren en die koetjes in de wei?’
‘Nu niet, alsjeblieft. We zijn hier in het openbaar.’
‘Doet dat je niet denken aan vakanties in je jeugd? De fietstochten die hij niet meer kan maken?’
‘Ik zei nog zo: doe nou niet.’
'O, ik wist niet dat je zou gaan huilen?’
‘Fuck you.’
Mijn liefste jeugdvriendin, een soort pleegzusje, gaat trouwen.
‘Mag ik ook komen?’, vraagt mijn rouw doodleuk.
‘Wat denk je zelf?’
‘Ja?’
‘Dit draait niet om jou. Dit draait om vreugde.’
‘Je vader had er graag bij willen zijn, denk ik.’
‘Ja, maar jij bent niet mijn vader. Jezus.’
Ik vier mijn verjaardag met al mijn vrienden. Juist omdat ik verdrietig ben. Daar ben ik trots op. Mijn rouw is niet uitgenodigd. En houdt zich koest.
Tot één moment.
Ik poseer met een regenboogballon voor een foto en schiet in de lach om de danspassen van vrienden. Het is een en al vrolijkheid.
‘Mooi hè,’ zegt mijn rouw, ‘heb je toch al weer een hele avond niet aan je vader gedacht. Oeps. Nou ja: tot nu toe dan.’
Een steek in mijn buik.
Ik ben dat schuldgevoel en die schaamte zo zat. Ik pak mijn sigaretten en kijk mijn ongenode gast aan.
‘Luister, buddy, let's take this outside.’
We roken een sigaretje, op een afstandje van mijn vrienden.
‘Ik wil dat je oprot. Wat wil je van mij?’
‘Je besteedt nooit aandacht aan mij.’
‘Ja, en?’
‘Soms heb ik het gevoel dat je helemaal niet om je vader geeft.’
‘Wel.’
’Oké, dat was gemeen. Ik wil alleen maar zo graag helpen.’
Ik neem een trekje en zie mijn broer en twee vrienden naar me toe komen. ‘Oké,’ zeg ik, ‘als je me echt wil helpen, vertel me dan waar mijn broer en moeder doorheen gaan.’
‘Geen idee,’ zegt mijn rouw. ‘Dat is een andere rouw. Kan ik niks over zeggen.’
‘For fuck’s sake! Wat kun jij wel?’
‘Als ik je dan een adviesje mag geven. Misschien stoppen met roken. Als jij ziek wordt en doodgaat, is het ook weer meteen zo veel rouw voor je moeder en broer in één keer.’
‘Bedankt hè.’
‘No problemo.’
Sigaretten die ik niet gerookt heb
een blauwe envelop openmaken
1 niet
vol goede moed een straat inslaan
dan ineens knipt de vertrouwdheid uit als een nachtlamp
en u bevindt zich hier is een rode stip als een wijdopen lach waar een schreeuw in zit
te oud zijn voor aan de hand door het supermarktschap, parkeer me daar voor de videohoek waar Pocahontas draait terwijl papa betaalt
2 niet
“het kennismakingsgesprek zal plaatsvinden in Oegstgeest:
bereid je goed voor! - Rianne”
3 niet
collega had verwacht verder te zijn in het proces
ik betast mijn achterband
je hebt me nooit geleerd een band te plakken, alleen
om altijd door te trappen
4 niet
mijn moeder schokschoudert op het restaurant van een begraafplaats en we nemen er een gebakje bij
6 niet
je vertelt me dat je vader wordt
ik word geen moeder
2 wel, toch zeker zo’n 13 niet
achtervolgingsdroom, schuilen voor de bliksemschichten en mijn redacteur
op het kerkhof
een pakje, wel, gewoon lekker wel
een gesprek dat meer maten rust dan praten bevat
gewoon eens helemaal meegemaakt
een bus die te laat is
gewoon eens helemaal aan zien komen rijden van stip in de verte tot ronkende reus
de wolken voorbij zien drijven
net lang genoeg geleefd
om ook nog dit gedicht te schrijven
Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.
Jasmijn ter Stege (zij/haar) is illustrator werkend vanuit Den Haag. In haar werk laat ze graag kleurrijke metaforen, zachte vormen en stevige verhaallijnen het woord voor haar overnemen.


















