‘We gaan kijken of er nog iemand bij past,’ verzucht vriendin C. Ze is op een ander verliefd geworden. Nu gaan zij en haar vriend B. experimenteren met het openstellen van hun relatie voor een derde. C. en B. zijn in mijn ogen een perfect stel. Het idee dat daar nog iemand bij kan komen, en dat dat past, gaat mijn mentale en ruimtelijke voorstellingsvermogen te boven. Zelf kan ik me niet voortellen dat er ooit iemand bij me zou willen zijn die niet direct in totale vertwijfeling of misantropie achterblijft, laat staan een twééde partner.
‘Voor jou is er ook iemand!’ zweert C., ‘Op ieder potje past toch…’
‘Onzin,’ onderbreek ik haar. Laatst zag ik op 9GAG een comic van twee puzzelstukjes die naast elkaar op de bank zitten, ze hebben allebei de vorm van een half maantje. De één heeft een neusje, de ander heeft een inkeping waar zijn neusje moet zitten: ze passen perfect. Dan komt hun zoon thuis: geen halvemaantje, maar een zeer specifiek gevormd sikkelmaantje met krullen, toeters en bellen van het meest vernuftige houtsnijwerk.
‘En, heb je al iemand gevonden?’ vragen zijn ouders. ‘Die ook gothic is, dezelfde games speelt, voor je zorgen niet erg vindt en toch onvoorwaardelijk van jou houdt?’ De halvemaantjes lachen er gemeen bij, zoals halvemaantjes soms kunnen doen als ze ondeugend verschijnen van achter de wolken. Het sikkelmaantje druipt af.
Dat sikkelmaantje ben ik, en misschien voel jij je ook wel zo. Na al die blauwe maandagen van studeren en theaterschool, gele dinsdagen van hobby’s en interesses ontwikkelen, aan specifiek soort toetjes en meubels verknocht raken, allergieën krijgen, angsten in stand houden, prullaria verzamelen en andere eigenaardigheden is het zo ver. Ik ben in een te specifieke vorm geslepen. Er past werkelijk geen wederhelft meer op, ook niet met duwen of aanslijpen.
‘Nee, stop, Marthe’ zegt B. en hij vat mijn hand, ‘Je bent een prachtmens.’ Daar heb je weer zo’n verwijzing naar dat veel te specifieke houtsnijwerkje van mij.
‘Er zijn toch ook andere mensen met specifieke hobby’s?’ zegt hij, ‘Kijk naar Q.!’
Ja, Q. Vriend en oud-huisgenoot Q. en ik hadden het erover om weer samen een huis te gaan delen. Sinds we niet meer samenwonen zijn we allebei twee jaar ouder en onaangepaster geworden: hij doe-het-zelft, ik schrijf, maak muziek en geluidsopnames die absolute stilte vereisen. Ik kan dus maar één samenleefverband bedenken dat werkt: ik die de logeerkamer als atelier gebruik, en hij die de woonkamer en keuken als klusschuur gebruikt. Gecombineerd met onze exact tegengestelde dag-nachtritmes (ik dag, hij nacht) hebben we zodoende nooit last van elkaar. Yin en yang zul je zeggen, behalve dat je elkaar op die manier nooit spreekt, behalve met zomertijd en oud en nieuw. Niet veel basis voor een relatie, misschien dat we daarom vrienden zijn gebleven.
‘Je groeit nog steeds,’ zegt rasoptimist C. ‘Elke relatie verandert je ook weer, en dan ben je een nieuw persoon en moet je daar weer mee omgaan.’
Ik knik en glimlach. Als ik nog groter groei, dan moet een bosbrand mij snoeien. En wat voor allesverzengende liefde moet dat zijn waardoor het specifieke houtsnijwerkje dat je bent geworden af fikt, helemaal ombuigt, en opnieuw wortel schiet? Een liefde die je dwingt iemand anders te worden, die jóu boetseert en schuurt tot wat je zijn moet? Ach, daar geloof ik niet meer in.
Duizendschoon
Ik plukte je van de straten noemde je duizendschoon
Nam je naar binnen maakte je natte haren droog
Iemand moest jouw wilde berenklauwen kloven
dat offer bracht ik, lunatiek, behaagziek tot mijn ogen die tranen brandden, droogden
Nacht, anderen zullen je vacht schaden, ik geef je brokjes hoop
en al wat in de melk klontert, al wat buiten tuurt en zondert,
al het water in de regenpijp als een beek die schatert, dat is een lied voor jou
Anderen zullen je deren
Dierbaarst diertje deer je niet
Als ik iets droog tussen de schutbladen wordt het dan tweedimensionaal?
Als ik het vastpin boven zijn soortnaam zal het daar dan naar luisteren?
Halfslachtig, tweevleugelig (eentje gebroken)
Schattig, knuffelbaar (eenmaal gebroken)
Duizendschuw
Je wees mijn ketting af, op het tapijt leg je duizend maan
Je huilt naar de buitenzon, wast je schone haren vies
Iemand moest jou leren voelen wanneer niet te storen
Welk offer breng jij? Wie kijkt er nou niet naar wat gewezen wordt maar volgt de vinger?
Wacht, andere handen paaien, wat je niet ziet, beschouw je als dood
En al wat jaloezieën neerlaat, pronkt en kronkelt,
denkt, voelt en bewondert, dat is een lied van jou
Anderen zijn hetzelfde,
wezentje weesje wieg je niet,
spiegeltje,
liefde liefste lievelied
Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.
Hanneke Rozemuller (1998) is beeldedacteur bij Hard//Hoofd en illustrator. Met dromerige scenes met veel textuur en een beetje absurdisme wil ze een nieuw esthetisch laagje aan verhalen geven.