'Een begrip als integratie lijkt, ten onrechte, een middel om te streven naar een inclusievere samenleving, maar dwingt in feite minderheden om hun culturele en religieuze identiteit op te geven naar de nationale norm.' Aslıhan Öztürk legt in dit artikel met talige precisie en beeldende argumenten de retoriek bloot waarmee de integratie-stok dreigend boven het hoofd van generaties migranten wordt gehouden.
Het is 2019, een zaal in Amsterdam Nieuw-West is gevuld met een menigte die kwam voor een debat dat het masker van een open dialoog droeg. De titel klonk veelbelovend: De Boerka en het verbod: twee maanden later. Een moment van bezinning zou men aanvankelijk denken, een ruimte waar de stemmen van alle betrokkenen gehoord mochten worden. Maar schijn bedriegt: aan de propositiezijde zaten Keklik Yücel, voormalig PvdA-Kamerlid, en Aylin Bilic, columniste en zelfbenoemd denker des vaderlands. Beiden, vrouwen met een Turks-Nederlandse achtergrond, hadden het podium gekregen om het wettelijk gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding’, te verdedigen. Yücel sprak met de zekerheid van iemand die haar waarheid al vaak had geoefend. ‘Het verbod,’ legde ze uit, ‘is een stap naar de emancipatie van vrouwen.’ Haar woorden drupten van goedbedoelde maternaliteit. Bilic zat naast haar, het hoofd ritmisch knikkend als een metronoom op de maat van instemming. In de zaal zat Karima Rahmani, haar gezicht bedekt door haar niqaab, die haar als een stille aanklacht beschermde tegen de woorden die over haar heen spoelden. Maar Karima’s stem, hoewel ze kalm en weloverwogen het dragen van haar niqaab verdedigde, werd telkens overschaduwd door een publiek dat haar alleen hoorde als echo van hun eigen vooroordelen. Denigrerende opmerkingen vlogen haar kant op, alsof de woorden voor zij die ze spraken niet meer dan abstracties waren, zonder impact, zonder pijn.
Jaren later is mij echter iets anders bijgebleven van deze turbulente avond, en dat was niet de voorspelbaarheid van het theaterstuk. Het was het beeld van twee vrouwen van kleur, opgevoerd als protagonisten in een verhaal dat elders werd geconstrueerd. Ze werden, al dan niet gewillig, het gezicht van een narratief dat hun achtergrond reduceerde tot een strategisch wapen. Hier stonden ze, niet enkel als personen, maar als symbool van de ‘goede migrant’. Een rol waar je enkel in mag excelleren zolang je bereid bent de stok van integratie vast te houden, en ermee te slaan op zij die nog niet volledig in de pas lopen.
Integratie, inburgering, botsende culturen—stijlfiguren die al zo vaak zijn verbruikt dat ze hun glans hebben verloren, maar nog altijd dienstdoen als wapens in de strijd om de publieke opinie
Vijf jaar later laaide de verontwaardiging in de Amsterdamse straten opnieuw hoog op: hooligans hadden Israëlische voetbalsupporters belaagd. Het duurde niet lang voordat deze incidenten door politici werden opgeblazen tot een voorbeeld van antisemitisch geweld, en de schuldigen werden al even snel gevonden: Moslimjongeren. Ze zijn er altijd, klaar om in het frame geduwd te worden dat voor hen gebouwd is: de usual suspects in het toneelstuk van maatschappelijke teloorgang. De voorspelde argumenten volgden als klokwerk. Integratie, inburgering, botsende culturen—stijlfiguren die al zo vaak zijn verbruikt dat ze hun glans hebben verloren, maar nog altijd dienstdoen als wapens in de strijd om de publieke opinie. Hiermee ontstaat opnieuw het zoveelste hoogtepunt van de morele paniek rond ‘het integratieprobleem’, een altijd al vruchtbare bodem voor nieuwe analyses en verontwaardigde columns. De ‘nieuwe’ dreiging moet bloedserieus genomen worden volgens critici. Premier Dick Schoof, alhoewel wankel in zijn afstandelijke benadering met terughoudendheid om ‘hele grote’ verschillen tussen bevolkingsgroepen te noemen, bleef keurig in de pas van het kabinet lopen. Zijn woorden dropen van bureaucratische kalmte, maar onder het oppervlak klopte een boodschap die luid en duidelijk werd verstaan.

Het probleem is oud, maar de verpakking wordt opgepoetst als nieuw. ‘Moslims’, ‘jongeren met een migratieachtergrond’, ‘Turken en Marokkanen’—woorden die moeiteloos door elkaar heen worden geütiliseerd, als een lijn in een spinnenweb die altijd leidt naar hetzelfde punt. Het zijn bakens van een zogenoemde civilisatiekloof, een verzonnen scheidslijn die ons geruststelt over wie erbij hoort en wie niet. Het integratieframe heeft nooit zijn plaats verlaten; het is een vertrouwd decorstuk, stevig verankerd in ons collectieve bewustzijn. Integendeel, het heeft zich stevig in ons collectieve bewustzijn genesteld en fungeert nu als houvast in tijden van morele crisis. Die kloof stelt gerust, hij bevestigt wie in het web staat en wie erbuiten blijft en die grenzen blijven bewaakt. Schoof, behoedzaam laverend door het politieke mijnenveld, sprak met omtrekkende bewegingen. Hij hield zich in, wilde het niet over ‘grote’ verschillen hebben. Maar zijn woorden, of juist het gebrek daaraan, waren glashelder. Moslimjongeren, zo werd duidelijk, staan nog steeds aan de verkeerde kant van de scheidslijn. Een stap verwijderd van volledige acceptatie, altijd.
Tevens is het inmiddels een goed gedocumenteerd fenomeen: de problematisering van Moslims, waarbij naar hen wordt gewezen ter aanduiding van onoverbrugbare culturele verschillen, falende integratie en een mislukte multiculturele samenleving. Het narratief is hardnekkig, waarbij Moslims wordt verweten niet willen te integreren, of erger nog: ze kunnen het niet. Altijd blijven wij buitenstaanders, zo wordt gereciteerd, altijd afwijkend van de norm. Het feit dat zelfs de derde generatie primair wordt aangeduid als Moslims en migranten, en niet als ‘gewoon Nederlander’, toont aan dat het hier niet gaat om werkelijke culturele verschillen, maar om een hardnekkige retoriek die erop gericht is een 'andere' groep als probleem te blijven framen. Hierbij valt ook op dat van de ideaaltype ‘Nederlander’ nooit wordt opgeëist zich te schikken naar de normen die voor Moslims worden opgelegd. Terwijl het parlement openlijk vrouwenrechten betwist en desondanks met de volle ernst wordt behandeld, blijft de kritiek uit. Hun aanwezigheid in het politieke landschap wordt niet begrepen als bedreiging voor integratie, noch als cultureel probleem. Het toneelstuk legt de dubbele standaard bloot: integratie is allesbehalve neutraal, en wordt ingezet als om Moslims te disciplineren.
De wortels van deze denkbeelden reflecteren een xenofobe onderstroom die steeds nieuwe vormen aanneemt en doelwitten bereikt
Dit narratief legitimeert hard beleid, verscherpt sociale tegenstellingen en simplificeert allerlei zaken tot ‘cultuurverschil’, zonder dat er werkelijk wordt gekeken naar structurele factoren als uitsluiting en discriminatie. Hierbij lijkt een begrip als integratie, ten onrechte, een middel om te streven naar een inclusievere samenleving, maar dwingt het in feite minderheden om hun culturele en religieuze identiteit op te geven naar de nationale norm. En hoewel de retoriek van Schoof uitsluitend is gebonden aan de Nederlandse context, maakt zijn optreden deel uit van een breder Europees fenomeen: de manier waarop Moslims als groep worden aangeduid als probleem en fundamenteel ‘anders’, maakt hen in veel verschillende Europese landen tot politieke zondebok. De consequentie hiervan is dat criminaliserend beleid vergemakkelijkt wordt doorgevoerd, wat verdergaande surveillance en controle legitimeert die specifiek gericht is op Moslimgemeenschappen. Schoof wond er geen doekjes om: Islamitische opvoeding en onderwijs zouden onder de loep gelegd moeten worden en ook het intrekken van de Nederlandse nationaliteit bij burgers met een dubbel paspoort om uitzetting te vergemakkelijken sluit hij niet uit. Kritiek op het selectieve politiegeweld, het terecht protesteren tegen het tijdelijke, twijfelachtige demonstratieverbod dat werd ingezet in Amsterdam naar aanleiding van de gebeurtenissen in november en inzetten van preventief fouilleren, en het benadrukken van het feit dat er een actieve genocide en etnische zuivering plaatsvindt tegen Palestijnen in Gaza, is iets dat wij vooral achterwege moeten laten.

Maar dit script, en de bijbehorende stokken zijn oud: het roept herinneringen op aan het antisemitische discours van de vroege twintigste eeuw, waarin Joden werden geportretteerd als fundamenteel anders en als een bedreiging voor de nationale identiteit. Dit diende niet alleen om hen buiten de samenleving te plaatsen, maar legde ook de basis voor hun ontmenselijking—en uiteindelijk de genocide die daarop volgde. De wortels van deze denkbeelden reflecteren een xenofobe onderstroom die steeds nieuwe vormen aanneemt en doelwitten bereikt. De historische parallel tussen de Joodse en de Moslim vraagstukken, herinnert ons aan de gevaren van het blijven reproduceren van dergelijke retoriek: het ontmenselijkt niet alleen hele bevolkingsgroepen, maar legitimeert hiermee ook uitsluiting en geweld. Als Schoof zich zorgen maakt om antisemitisch geweld, is de (h)erkenning van het stijlfiguur dat hij gebruikt noodzakelijk.
Ik wil me niet klein houden, niet neerbuigen naar dit stijlfiguur, noch de conditionele bescherming middels een symbolische zelfmoord door in een patstelling te staan met mijn groep. Een schijntransformatie tot subject door te doen alsof ik geen Turkse, geen Moslim wil zijn. Wat brengt de dreiging van de stok mij? Wat brengt het teweeg? Een samenleving van angstige mensen van kleur die niet van kleur mogen zijn? Is mijn leven alleen acceptabel als Ik Ga Leven zoals mij wordt voorgeschoteld? De stok zal altijd blijven dreigen, ook als ik zwijg, als ik buig, als ik mijzelf uitgum. Want uiteindelijk gaat het niet om wat ik doe, maar om wat ik ben—een herinnering aan alles wat zij buiten willen sluiten.
Aslıhan Öztürk (zij/haar) is socioloog en docent aan de Universiteit van Amsterdam, gespecialiseerd in racisme en islamofobie in niet-westerse contexten en het ontwikkelen van nieuwe epistemologieën voor deze configuraties.
Eva ten Cate (zij/haar, 2002) is een kunstenaar en illustrator. Haar werk wordt gekenmerkt door vaak opeenvolgende beelden met strakke lijnen en ruizige kleuren. Graag laat ze je beter kijken naar de schijnbaar kleine handelingen en objecten om ons heen, om ze zo meer waarde te geven.


















