In de bruisende souks van Marrakech leert Aisha Mansaray haar vader – de ultieme hosselaar, de praatjesmaker in zes talen, en de filosoof in een (illegale) taxi – beter begrijpen.
Op een van de duizend-en-een grijze dagen deze februari reis ik naar Marrakech, op zoek naar inspiratie en zon. Ik draag mijn favoriete blouse van blauw linnen. Bij aankomst stuur ik een vrolijk appje naar mijn vader: ‘We zijn gearriveerd, papa. Ik ben eindelijk weer in Afrika!’ ‘Masha allah, très bien,’ appt hij terug.
Ons verblijf is een kleine riad, een Marokkaans huis met een aantal verdiepingen en een binnentuin, of in ons geval een wenteltrap die door alle verdiepingen naar een open dakterras leidt. Verhuurder Ouma staat ons op te wachten. Een jonge, kleine vrouw met kroezige krullen die haar ronde gezicht omlijsten. ‘Are you Moroccan?’ vraagt ze me. Ze wijst naar mijn arm, ik denk dat ze op mijn huidskleur doelt. Ik antwoord dat ik inderdaad deels Afrikaans ben: ik heb een Sierra Leoonse vader en Nederlandse moeder. Ze knikt goedkeurend. ‘Wat willen jullie doen in Marrakech? Willen jullie op een quad? Kameelrijden? I know a good place, the people are very nice there. O, en hebben jullie al een reservering voor het eten van vanavond? Er is een heel goed restaurant met live muziek, dat zijn vrienden van mij, you’ll love it.’ Voordat we iets kunnen vragen of zeggen, hangt ze al aan de telefoon om in snel Arabisch een tafel te boeken. Prima. We nemen alles aan van Ouma. Nadat we afscheid hebben genomen pak ik verheugd mijn koffer uit. Ik had al gedacht in Marokko iets van mijn vaders flair terug te vinden, en dat bleek al eerder dan verwacht. Er zou bij thuiskomst vast veel zijn om hem te vertellen.
De ochtend erna lopen mijn geliefde W. en ik de medina uit. Vlak naast de poort staan twee jongens naast een omgekieperde, vierkante kruiwagen met dieprode aardbeien en frambozen in piramideconstructie. Een meter naast hen zit een andere jongen op een stoepje tegen de terracotta muur. Nog enigszins verlegen warm ik mijn Frans op. ‘Doe maar een doosje aardbeien. En nog een met frambozen graag.’ Hij glimlacht vriendelijk. ‘Comme tu veux, madame,’ zoals je wilt.
Alles is hier een verhaal hè?
Terwijl de jongen de doosjes inpakt, komt er een man op een scooter aangereden. Erachter lopen twee witte vijftigers - toeristen, gezien hun rugzakjes en bedeesde blik - die bij de man lijken te horen. Hij begint geanimeerd tegen de jongens te praten en drukt een briefje van tweehonderd dirham in de hand van onze verkoper. Hoewel het mijn geliefde en mij onduidelijk is wat er gezegd wordt, lijkt het een vriendelijke interactie te zijn: de jongen geeft de man wat wisselgeld, ze geven elkaar een handdruk en een korte omhelzing en dan richt de scooterman zich weer op de toeristen. ‘Come, I bring you to the leather tannery now, you will see how they make our special bags and shoes!’

‘Alles is hier een verhaal hè’, zegt W., als we met onze doosjes fruit verder lopen op de wat zanderige straat buiten de medina. Het lucht op om even uit het doolhof van de drukke souks (de overdekte, smalle marktstraatjes binnen de medina) te zijn. Hier zijn de gebouwen en winkels iets ouder en minder charmant, en laten de uitlaatgassen van de vele scooters en auto’s een luchtspiegeling boven het warme wegdek achter. Maar we willen juist hier zijn, waar het échte leven van de inwoners zich voltrekt. Terwijl we langs een kleine bakkerij en meerdere winkels met motoronderdelen lopen, vergelijken we het leven hier met dat van ons in Amsterdam. Het zal niet voor niets zijn dat het plein Jmaa el-Fna, midden in de medina van Marrakech, Unesco Werelderfgoed is. De avond ervoor zagen we er verhalenvertellers, dichters, slangenbezweerders, waarzegsters, dansers en muzikanten. ‘Iedereen lijkt hier wel een artiest, gewoon al door te leven,’ zeg ik tegen W.
‘Misschien omdat iedereen veel meer op elkaar is ingespeeld,’ antwoordt die. ‘Alles is hier een hossel, maar iedereen profiteert ervan. Best wel een gezonde manier van geld verdelen, eigenlijk.’ Ik knik. ‘Hier kunnen ze het wel, een circulaire economie.’
Ons gesprek doet me denken aan mijn vader. De ultieme hosselaar, de praatjesmaker in zes talen, de filosoof in een (illegale) taxi. Ik groeide op met zijn ellenlange verhalen over verschillende constructies om geld te verdienen. Hij begon een autotransportbedrijf, liet vanaf een afstand sinaasappels en mango’s op zijn vaders plantage in Sierra Leone verbouwen en probeerde me er vanaf mijn zeventiende van te overtuigen dat ik diamantslijper moest worden; ‘want daar zijn er veel van in Sierra Leone, diamanten.’ Ik vond het maar saai en irritant. Ik zag een slimme man die ooit Spaans studeerde, als Arabische tolk werkte, alles wist over religie en filosofie, maar daar niets mee deed en altijd blut was. Soms deed ik er schamper over met mijn moeder. Terwijl mijn moeder me na haar nachtdiensten als verpleegkundige altijd ophaalde bij een gastgezin, boodschappen deed en kookte, was mijn vader soms dagen en nachten weg. Waar mijn nuchtere, Hollandse moeder juist was gevallen voor de warme spontaniteit van mijn West-Afrikaanse vader, bleek dat tijdens hun huwelijk een slechte match. ‘No, I’m too busy to come home, I’ve got business to do,’ deden we hem altijd na in gekke stemmetjes, als comic relief voor het feit dat hij er tijdens hun huwelijk en mijn jeugd nooit was.
Mijn vader is eigenlijk de leukste hosselaar die ik ken
Maar telkens als ik in Afrika ben, zo ook nu in Marrakech, voel ik begrip en warmte voor de manier waarop mijn vader altijd nieuwe ideeën heeft. Hoe hij praatjes maakt met mensen uit allerlei lagen en afkomsten, en zich daarin moeiteloos intercultureel invoelt. Hoe hij alles dat hij leest en hoort absorbeert, onthoudt, doorvertelt. Mijn vader is eigenlijk de leukste hosselaar die ik ken, en dat vergeet ik soms.
Na een aantal dagen ben ik weer wat gewend aan het Frans. Ik speel het spel mee. Bij het afdingen loop ik weg als de prijs me niet bevalt, waarna de verkoper me achterna schreeuwt: ‘D’accord madame, comme tu veux,’ koop die tas dan maar.

Op de laatste dag ben ik mijn geliefde even kwijt. Ik vind hem terug bij een kruidenwinkel, waar de verkoper hem aan een potje eucalyptus laat ruiken. Als ik erbij kom staan vraagt de verkoper: ‘Are you Moroccan? You’ve got an African face.’
Terwijl W. de kast met geurende zeep verkent, raak ik met de man in gesprek. Net als ik over mijn vader begin, loopt er een bekend gezicht langs. Het is Ouma. Ze is gekleed in een spijkerjasje en ziet er ontspannen uit, alsof ze haar werkmasker heeft afgezet. ‘Hoe waren jullie dagen? Was alles oké in het huis?’ vraagt ze oprecht. ‘We hebben het fantastisch gehad, dankjewel,’ antwoord ik. ‘Geen probleem, Aisha,’ zegt Ouma, terwijl ze met haar armen naar mijn schouders reikt en me een dikke knuffel geeft. Ik kijk haar na, als ze in de menigte verdwijnt in de drukke souk. ‘Dat is dan achthonderd dirham,’ hoor ik de verkoper achter me zeggen.
Soms vergeet ik dat wie mijn vader is, is een oorsprong heeft
In het vliegtuig terug naar Amsterdam doe ik mijn ogen dicht. Ik zie mensen met verschillende gezichten, en bedrijvige lichamen. Ze gebaren, druk en snel, hun bruine handen sierlijk en ritmisch zoals altijd, hun ogen vriendelijk en open, terwijl ze spreken en spelen, de woorden uit hun monden vriendelijk en slim gekozen. Ik voelde me er thuis; een stad waar constant verhalen worden verteld, niet alleen verbaal, maar ook door kleine, alledaagse handelingen die boven de gesproken talen verheven zijn. Een bepaald begrip dat bij mensen in de vingers zit. Waar afspraken worden gemaakt, en waar het belangrijk is om ze na te komen, maar bovenal, om er op te vertrouwen dat ze na worden gekomen. Het doet me denken aan mijn vader, en hoe ik soms vergeet dat wie hij is een oorsprong heeft. En dat ik hem in Afrikaanse context, in plaats van de Europese, veel beter begrijp.
Als ik thuis ben, stuur ik mijn vader een appje. Of hij binnenkort eens koffie wil drinken, omdat ik hem mis. En omdat ik hem lang genoeg niet gezien heb om naar zijn eindeloze verhalen te luisteren – maar dat zeg ik er niet bij. ‘Bien sûr,’ antwoordt hij, ‘comme tu veux.’

Aisha Mansaray (zij/haar, 1988) studeerde Engelse taalwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Is o.a. columnist van Hard//hoofd en OneWorld, en hoopt ooit zo goed te worden als Amerikaans schrijfster Vivian Gornick.
Elianne Koolstra Elianne Koolstra (1994) is illustrator en ontwerper. Ze ontwerpt en produceert boeken voor verschillende uitgeverijen, en maakt beelden door te spelen met en soms juist weg te laten van vormen. Favoriete onderwerpen: bomen, bergen, gebouwen, vertes en soms een vleugje troosteloosheid.


















