‘Wil je op de stoel of op de bank zitten?’ Ze vraagt het met een stevig Italiaans accent. Ik werp een blik op de gifgroene fluwelen bank en de twee zwarte stoelen die daar aan weerszijden tegenover staan. Ik vraag me af of het een test is. Vriendin E., psycholoog, vertelde me eens dat haar collega’s bepaalde trucs hebben om nieuwe patiënten op de een of andere manier uit te testen. In mijn hoofd maak ik een snelle afweging: de stoel staat dichter bij die van haar, maar de bank is comfortabeler. Zou ik juist afstandelijker, of meer casual overkomen als ik daarop zou zitten? Dat laatste, besluit ik, en plof neer op de bank.
Er zijn twee dingen die me ertoe aangezet hebben om een therapeut te zoeken: oude, irreële sociale angsten die in een periode van drukte en nieuwigheden weer de kop opstaken, en de behoefte om daar ongeremd met een onbekende over te praten. Als ik overprikkeld ben, zit er geen rem meer op het overanalyseren van mijn gedachten en zorgen. Ben ik wel aanwezig genoeg voor vriendin B., die na een break-up bij gebrek aan een betaalbare woning nog steeds met haar lastige ex samenwoont? Vertelde ik laatst niet te veel over mezelf, bij het verjaardagsfeest van vriend S.? Was die man die me – onterecht – uitschold toen ik op de fiets zat, extra onaardig omdat ik een donkere huidskleur heb?
Ik vond het lastig om steeds met dezelfde malende gedachten bij vrienden en familie aan te komen, en het piekeren vond in mijn hoofd nooit een uitweg, dus ik zag verlossing voor me in de vorm van een warme, oudere vrouw. Ze zou iedere sessie meelevend ‘o, wat lastig voor je’ zeggen. Het zou voelen als een warm dekentje, en ik zou met een pruillip ja knikken, en na mijn sessie lichter op de fiets naar huis zitten.
De muren zijn tropisch roze, en in alle hoeken van de kamer staan grote goudpalmen.
De therapeut huurt een ruimte in een ondernemerscentrum in de binnenstad van Amsterdam. Op de website staat dat ze naast angstklachten en familiedynamieken gespecialiseerd is in transculturele therapie. Dat, en het feit dat ze met haar Mediterrane uiterlijk en accent duidelijk net als ik een biculturele Nederlander is, voelt vertrouwd en veilig. De muren zijn tropisch roze, en in alle hoeken van de kamer staan grote goudpalmen. ‘Wat een heldere introductie schreef je in je mail’, zegt ze nuchter, nadat ze me een glas water heeft aangeboden. Ik bestudeer haar gezicht. Ze klinkt vriendelijk, maar haar uitdrukking is serieus en praktisch. ‘O ja, dank je’, stamel ik, oncomfortabeler dan ik zou willen. ‘Vertel me eens over de laatste keer dat je therapie volgde, en je situatie nu.’
Terwijl ik – op automatische piloot – vertel dat ik door mijn angsten soms bang ben te veel plek in te nemen, kijkt de therapeut bedenkelijk. Ze is even stil terwijl ze naar woorden zoekt. Ik frummel wat met mijn vingers en zoek met mijn ogen naar een punt in de ruimte om me op te concentreren, om mijn ongemak te verbergen. Mijn gedachten dwalen af naar de groep mensen met wie ik vijf jaar geleden iedere week mijn diepste gevoelens deelde in groepstherapie.
Degene die ik het helderst voor me zie is groepsgenoot S., met haar mooie volle gezicht (ik beschreef het zelf altijd als ‘romig’) omringd door glanzende, bruine haren. Ze had een elegante uitstraling, zelfs, of juist, terwijl ze een oude winterjas droeg met een kapotte rits, waardoor ze haar jas nooit normaal uit kon doen. In plaats daarvan zoefde ze de rits tot halverwege naar beneden en wrong ze haar armen uit haar jas, die ze vervolgens op haar knieën liet vallen, zodat ze eruit kon stappen.
Ik stelde me voor dat ze er was, op dit moment. We zagen onszelf in elkaar, omdat we onszelf hetzelfde patroon hadden aangeleerd. Als S. op vlakke, schijnbaar achteloze toon vertelde over een vervelend gevoel, of een nare ervaring, zag ik aan haar gebalde handen, strakke houding en ijle stem dat haar ervaring diep zat, en pijn deed. En hoe ze alles met een lawine aan ‘het geeft niet’s’, ‘zo erg was het niet’s’, ‘het gaat goed me’s’ onder een dikke laag puin stopte.
In plaats daarvan zoefde ze de rits tot halverwege naar beneden en wrong ze haar armen uit haar jas, die ze vervolgens op haar knieën liet vallen, zodat ze eruit kon stappen.
In haar schroom om haar ware gevoelens toe te laten herkende ik wat ik altijd had gedaan. Mijn moeder noemde het ooit ‘mooi weer spelen’. Als ik naar S. keek als ze iets op die manier vertelde, of als ik haar naar mij voelde kijken als ik mooi weer speelde, dan wisten we dat de een de ander doorhad.
Maar dat was nu meer dan vijf jaar geleden. S. en de rest van de groep waren er nu niet, en er was niemand om me een spiegel voor te houden. Net als ik bedenk dat ik S. mis, onderbreekt de therapeut de stilte. ‘Weet je Aisha, ik vind het lastig om je te peilen. Je komt over als een vrouw die vrij zeker van zichzelf is, en waarmee het eigenlijk wel goed gaat. Je vertelt wel dat je het moeilijk hebt, maar ik ‘voel’ het niet echt, snap je? Ik kan je zo niet goed helpen. En dat lijkt me eenzaam voor je. Dan zit je straks ongelukkig op de fiets naar huis.’
Haar laatste zin voelt als een scherpe steek, hij gaat precies in tegen de hoop die ik had. De hoop dat therapie me een lijntje zou toegooien, waaraan ik me kon optrekken uit de cirkels die mijn gedachten soms maken. Ik begin te huilen. Terwijl ik snik, hevig en verrassend genoeg bijna onbeschaamd, voel ik de last van ‘mooi weer’ van mijn schouders vallen.
Mijn nieuwe therapeut reikt me de box met tissues aan. ‘Nu voel ik een connectie’, zegt ze, met een nog even serieuze blik als eerst, maar een hint van opluchting in haar stem. ‘De tijd is bijna voorbij. Laten we een afspraak maken voor volgende week?’
Aisha Mansaray (zij/haar, 1988) studeerde Engelse taalwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Is o.a. columnist van Hard//hoofd en OneWorld, en hoopt ooit zo goed te worden als Amerikaans schrijfster Vivian Gornick.
Elianne Koolstra Elianne Koolstra (1994) is illustrator en ontwerper. Ze ontwerpt en produceert boeken voor verschillende uitgeverijen, en maakt beelden door te spelen met en soms juist weg te laten van vormen. Favoriete onderwerpen: bomen, bergen, gebouwen, vertes en soms een vleugje troosteloosheid.