Hoelang blijf je toekijken? Wanneer dondert alles in elkaar? Waar zit de zwakke plek van passiviteit? Pieter van de Walle neemt je in dit kortverhaal als apathische visverzorger mee in het ingestorte AquaDom-aquarium in een Berlijns hotel.
Ik ben omringd door lichamen en monden. Lange lichamen met brede diklippige monden. Kleine stompe lichamen. Monden die opengaan als handtassen. Nieuwsgierige lichamen die zich naar me toe buigen als ik mijn hand uitstrek. Haarloze lichamen. Papegaaienmonden. Lichamen die het licht verduisteren dat van boven komt.
Vanaf mijn tafeltje heb ik zicht op de bar. Ik eet een bagel met gerookte zalm in de bistro van het Radisson Collection Hotel aan de Karl-Liebknecht-Straße. Buiten lopen mensen in dikke jassen langs de Spree. Er is iets van de vrieskou blijven hangen in de lobby. Een cilindervormige tank strekt zich uit tot de achtste verdieping. In het aquarium zwemmen duizend vijfhonderd vissen rond een doorzichtige liftkoker. De gasten van het hotel stijgen en dalen, wijzen en kijken.
Mijn mond verorbert een broodje belegd met lichaam, maar tegelijk ook niet. Het zijn oranje plakjes. Dissonantie smeert de raderen van de ziel, die soms in tegengestelde richting draaien. Zonder de mogelijkheid tot dissonantie zouden ze elkaar kapot knarsen.
Peter is een lange man die tegelijk ook breed is, maar hij mist elke diepte. Zijn lichaam lijkt platgeslagen, als dat van een adelaarsrog. Zijn mond is een brede gleuf en zijn ogen zijn waterig. Naast deze baan doet hij nog twee andere: hij geeft duiklessen in Kreuzberg en adviseert miljardairs bij het inrichten van hun privé-aquarium. Hij heeft twee kinderen en is gescheiden. Ik reken af en voeg me bij hem. Hij is me met een hoofdknik voorbijgesneld en staat al op de lift te wachten.
‘Je weet dat je zonder mij mag beginnen als ik te laat ben,’ zegt hij.
We zijn de enige twee. Een groepje doktersvissen maakt zich los van hun favoriete rotspartij en zwemt naar ons toe. Peter is bezweet. Hij rolt met zijn schouders.
‘De grote tarpon heeft een wonde op zijn rug,’ zeg ik.
De laatste tijd denk ik vaak aan een hypothetische cipier die haar gevangenen wil bevrijden. Ze gelooft in feite dat haar gevangenen nooit gevangen hadden moeten zitten. Op sommige dagen is ze er zelfs van overtuigd dat haar gevangenen beter af zouden zijn als ze dood waren. Kan die cipier wel een goede cipier zijn? Is zij niet de minst geschikte persoon voor het uitvoeren van haar taak? Zou zij er niet beter meteen mee stoppen?
Ja, denkt de slechte cipier, ze zou moeten stoppen. Maar dan beseft ze dat een ander meteen haar plaats zou innemen. Die ander zou goed zijn in haar baan, en dus onverschillig staan tegenover het leed van de gevangenen. Dus is het lot van de slechte cipier om cipier te blijven, want een goede zou slechter zijn.
Ik zou niet weten wat te roepen zonder mezelf te schamen voor de slogan
Peter en ik kleden ons om in de dienstruimte op de achtste verdieping. De kamer is ruw afgewerkt en er zijn geen ramen. De gasten van het hotel komen hier niet. Er staan zoemende vriezers voor het vissenvoer en opbergkisten voor het schoonmaakmateriaal. We hebben elk een locker. Ik heb mijn badpak al aan onder mijn gewone kleding. Peter verdwijnt in de doucheruimte. Ik hoor hem zuchten vanachter het douchescherm en vraag of alles oké is.
‘Moe,’ zegt hij. ‘Gewoon moe. Niks aan te doen.’
Ik zeg dat hij zich geen zorgen moet maken. We zijn allemaal moe van het wachten.
Peter komt uit de doucheruimte met zijn wetsuit aan. Ik heb zijn lichaam geen moment naakt gezien. Ik volg hem naar de trap die toegang geeft tot het aquarium.
Ik heb altijd al willen protesteren: tegen oorlog, tegen armoede, tegen dierenmishandeling. Maar ik zie mezelf niet op de barricade staan. Ik zou niet weten wat te roepen zonder mezelf te schamen voor de slogan. Eerder dan een activist ben ik een passivist — geen pacifist, voor vrede moet je ook iets ondernemen. Ik blijf toekijken met het vertrouwen dat alles uiteindelijk gruwelijk in elkaar zal storten. Het hele systeem, als een monster dat al zijn botten breekt op het moment dat een structurele fout zichzelf onthult. Dat is ook een soort ideologie. Volgens mij zijn we met velen, de passivisten. We zijn niet harteloos, maar wel laf. Ik kijk omhoog en zie hoe Peter na mij de tank in daalt.
Peter schrobt de zuidwand van de tank terwijl ik de vissen voeder. Dat is sowieso mijn lievelingswerk. Hij is ruw maar efficiënt met de dieren. Hij heeft ze in een mum van tijd allemaal afgewerkt, een goede cipier. Ik hou ervan om lang omringd te zijn door geelzwarte konijnvissen, grombaarzen en maanvisjes. Vandaag heb ik garnaalpellets en gevriesdroogde borstelwormen bij me. De maanvissen happen er gretig naar met hun bijna onzichtbare monden, spuwen het brokje dan weer uit en vallen opnieuw aan. Je zou het ze niet nageven, maar het zijn gruwelijke carnivoren. Voor de doktersvissen steek ik blaadjes spinazie en nori omhoog. Met kleine rukjes komen ze die uit mijn handen trekken. Hun lichamen en monden zijn eindeloos, als bloemen in een veld. Een groepje kinderen gaat voortdurend op en neer in de lift om te blijven kijken. Ze drukken zich tegen het glas terwijl ik reepjes inktvis omhooghoud voor de roggen. Eentje zwemt razendsnel cirkels rond de lift en grijpt bij elke ronde een nieuw stukje inktvis uit mijn hand. Uitslover, denk ik, maar wanneer hij alle stukjes heeft opgegeten, aai ik hem over zijn gladde buik en geef ik hem een applaus. De kinderen in de lift applaudisseren mee en blijven hangen totdat hun ouders hen komen weghalen.
Peter wenkt me en toont me een duim omhoog, het teken dat hij naar boven gaat. Hij heeft in recordtempo de hele wand gepoetst, met krachtige halen die hier en daar krassen achterlieten. Ik leid de gewonde tarpon met zijn zilverachtige lichaam naar de noordwand en inspecteer de wonde. Zijn huid is glad en koud. Als ik met mijn vingers aan het ruwe wondvlees kom, slaat de tarpon krachtig met zijn lijf. Zijn mond hapt. Rustig, denk ik. Ik wil je niet kwaad doen. Laat me zien waar je je pijn hebt gedaan. De wonde is niet levensbedreigend, maar het ziet er wel lelijk uit. Ik denk dat hij langs een van de artificiële rotsen heeft geschaafd. De cilinder is te klein voor grote vissen als hij. Hij kan nauwelijks draaien.
Ik rook een sigaret op het kleine balkon van de omkleedruimte, die nog vochtig is van Peters douche. Hij doucht heet en lang, ook als hij geen tijd heeft. Ik kan de luxesuites zien op deze verdieping. Het is ijzig koud buiten. Sigaretten en broodjes met zalm. Dissonantie is zelfbedrog. Het werkt maar een tijdje. Een mens houdt zich bezig, totdat hij tot stilstand komt.
Aan de zijkant, nauwelijks zichtbaar van waar ik zit, glinstert iets in de naad waar het acrylglas overgaat in roestvrij staal
Mijn tafeltje in de bistro is het verst verwijderd van de bar en het aquarium. Ik heb mijn gewone kleding weer aan. Peter is al lang naar huis, of naar een van zijn andere banen. Mijn haar is nog nat. Ik weet niet eens of het barpersoneel me herkent als ik daar in het water ben. Misschien weet niemand dat ik dezelfde persoon ben. Vlak boven de bar zitten krassen aan de binnenkant van het aquarium. Misschien hebben Peter of ik ze maanden geleden al gemaakt tijdens het poetsen. Misschien heeft de tarpon ’s nachts de rots tegen de wand geramd in een vlaag van inzicht. Het plastic is zo dik als een vuist en vervaardigd door een gespecialiseerd bedrijf uit Amerika. Aan de zijkant, nauwelijks zichtbaar van waar ik zit, glinstert iets in de naad waar het acrylglas overgaat in roestvrij staal. Niemand heeft het opgemerkt. Daarstraks was het er nog niet. Ik vraag me af wat de slechte cipier zou doen.
De lift gaat omhoog. Een jongen van een jaar of negen wijst naar de gewonde tarpon die rakelings langs hem heen zwemt. De natte plek in de naad begint te lekken. Ik zie het duidelijk nu. Een smalle straal loopt langs de stalen bodem naar beneden, over de wand van de bar en achter de koffiezetmachine. Ik ontgrendel mijn telefoon. Peter neemt niet op. Het barpersoneel is druk bezig. Ik drink mijn espresso op en wacht.
Een barst schiet omhoog als een omgekeerde bliksem. Eerst begint er een straaltje te lopen ter hoogte van de vijfde verdieping. Het klettert neer op de vloer van de lobby. Nu kijken de gasten eindelijk omhoog. Ze wijzen. In een mum van tijd heeft zich aan de bar een grote plas gevormd. Dan scheurt de wand van het aquarium open, van beneden naar boven. Een lamp knettert en dooft. De acrylplaten buigen. Een vloedgolf barst los. Vissen, water, stukken plastic en staal storten naar buiten. Ik doe mijn ogen dicht. Ik ga rechtstaan, schop mijn stoel aan de kant, draai mijn lichaam naar de uitgang toe, sluit mijn mond, en open mijn ogen opnieuw. Ik ben omringd door lichamen en monden.
Pieter Van de Walle (1992) is bioloog, schrijver en klimaatdichter. Hij houdt van Rusland, science fiction, yoga en parfum.
Anna Boulogne is een illustrator, opgegroeid in Brussel en wonend in Rotterdam. Ze laat zich inspireren door de natuur, mensen, dieren en haar dagelijkse leven. Het liefst tekent ze met imperfecte lijnen en veel kleur.