”Onlangs las ik over wezentjes die alleen bestaan in de droom van een slapende vrouw.” Nelson Morus schreef een kort verhaal over geforceerde gezelligheid, chatbotgesprekken over lievelingsgerechten, hectiek en de alledaagse sleur.
Het is december 2022. De naam van het restaurant betekent ‘onoverwinnelijk’ en bevat ook het woord voor wijn. Dat laatste dringt pas tot me door wanneer ik het logo van de zaak zie. Een jaar geleden, in de week voor kerst, ben ik ternauwernood aan de dood ontsnapt na een acute pancreasontsteking. Op bevel van de dokter ben ik gestopt met drinken.
Er zijn een twaalftal plaatsen naast elkaar gedekt met zicht op de open keuken. Aan de tafel zit al één collega: de professor. Ik ga naast hem zitten, links van het midden. Volgens de appjes zijn de andere leden van ons team – vooral advocaten (‘fee earners’) maar ook enkele leden van de support staff (‘fee burners’) – te voet onderweg. Ze hebben jenever gedronken op de kerstmarkt. Een man die zich gedraagt als de eigenaar van het restaurant vraagt of ik een aperitief wil. Ik vraag of hij alcoholvrije aperitieven heeft. De man trekt een wenkbrauw op. Ik excuseer me en zeg dat bruiswater prima is. ‘Oké dan,’ zucht hij.
Het leven is verzamelingenleer
De professor is ook deeltijds advocaat, net als ik. Cliënten die vierhonderd euro per uur betalen waarderen de schijn van het doorwrochte, en professoren zijn goed in het wekken van die schijn. Hij klaagt over de lichting studenten die hij ‘de coronageneratie’ noemt. Ik doe van: ‘ja’, ‘uh huh’, ‘zeg dat wel’.
De andere collega’s komen het restaurant binnen. Twee personen heb ik nog niet ontmoet. Twee personen spreken geen Nederlands. Het leven is verzamelingenleer, de enige vraag die telt, is of je erbij hoort. Eén persoon behoort zowel tot de verzameling Personen Die Ik Nog Niet Heb Ontmoet als tot de verzameling Personen Die Geen Nederlands Spreken. Haar naam is Lulu en ze is zwaar opgemaakt. Ze werkt op het hoofdkantoor in Brussel, waar ze de facturatie van de advocaten doet.
‘I’ve never seen your name on an invoice,’ zegt ze.
Mijn wangen worden warm. ‘I only work for the firm on a very part-time basis,’ zeg ik. ‘Very part-timely.’ Ik giechel er een beetje bij.
‘Very part-timely,’ herhaalt Lulu.
‘I’m currently finishing my PhD thesis,’ zeg ik. ‘That takes up all my time.’
Lulu lacht. ‘So I see.’
Ik lach hardop mee. Mijn proefschrift gaat over het recht om te worden vergeten, en hoe je dat afdwingt.
*
Na het hoofdgerecht is het tijd voor cadeautjes volgens het Secret Santa-systeem. Iedereen moest een gedichtje schrijven voor zijn begunstigde, maar bijna niemand heeft dat gedaan. Ik heb eerder die dag aan een chatbot gevraagd om een gedichtje te schrijven voor Nele. Ik lees het resultaat voor. De collega’s zijn stil. Nele maakt ontroerde geluidjes. De collega’s applaudisseren. Ik geef Nele de twee waardebonnen die ik voor haar heb gekocht – een is van een interieurwinkel, de andere van een cinemaketen. Ze geeft me een knuffel die oprecht aanvoelt. De omhelzing doet me denken aan zwemmen in een meer lang geleden, een geschikt plekje vinden tussen de struiken en het riet, aan klamme huid onder een zomerjurkje.
Een auto is als een venndiagram
Tijdens het dessert ontstaat commotie aan het andere einde van de tafel. Toen Thijs op de eerste verdieping van het restaurant naar het toilet ging, heeft hij Regi zien zitten aan een tafeltje.
‘O mijn God, o mijn God, o mijn God,’ zegt Victorien, wapperend met haar handen.
‘He’s famous in Flanders,’ zegt Thijs tegen de Franstalige collega naast hem. ‘A music producer. Or deejay or something.’
Een paar collega’s vatten het plan op om beurtelings naar de wc te gaan om naar Regi te kijken. Victorien mag eerst.
‘Victorien is geobsedeerd door bekende Vlamingen,’ zegt de zwangere collega die links naast mij zit.
‘Zonder onderscheid?’ vraag ik.
‘Ja,’ zegt ze. ‘Ze houdt van álle bekende Vlamingen.’
De baas van ons team spreekt me aan vanaf een paar plaatsen verderop. ‘Eva,’ zegt hij, ‘je steekt toch genoeg dieren in je verhalen?’
De baas weet dat ik fictie schrijf in mijn vrije tijd. Iedereen weet het ondertussen. Ik heb het in vertrouwen aan één persoon verteld (Victorien, toen ze haar haar nog rood verfde) en een week later was het hele kantoor op de hoogte.
‘Om op te eten?’ vraag ik.
‘Nee, niet om op te eten. Je schrijft toch geen kookboeken, of wel?’
Heel even overweeg ik de optie. ‘Neen. Vooralsnog niet.’
‘Wel dan. Levende dieren. Vossen, egels, honden. Misschien zelfs een tijger of een ander exotisch dier.’
Ik denk na.
‘Een schildpad,’ zegt de baas. ‘Een rat.’
‘Ik heb wel een paar verhalen waar een dier in voorkomt.’
‘In elk verhaal moet een dier voorkomen,’ zegt hij. ‘De mensen lezen dat graag.’
‘Oké,’ zeg ik.
Wafels zijn een diverse voedingsgroep
Ik zou graag even alleen zijn om alles op een rijtje te zetten. Na twee uur dineren in gezelschap zit mijn hoofd zo vol dat ik alleen nog maar kan knikken en staren. Het is een soort afwijking. Ik zou me in een wc-hokje kunnen zetten, maar dan moet ik Regi passeren en ik wil hem niet lastigvallen.
Nele staat met de zwangere collega te praten. Wanneer het gesprek even stilvalt, draait ze zich naar mij toe. Ze legt een zachte hand op mijn schouder en vraagt: ‘Ben je met de auto?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Wil je een lift straks?’
Nele woont in Brussel. Het is hooguit een halfuurtje omrijden. Een auto is als een venndiagram, een knusse schuilplaats voor mensen die tijdelijk hetzelfde vooruitzicht delen.
‘Da’s lief,’ zegt Nele, ‘maar dat hoef je echt niet te doen. Ik kan wel met de trein.’
‘Tuurlijk wel,’ zeg ik. ‘Kleine moeite.’
‘Ik zal eens kijken.’ Ze pakt haar smartphone.
‘En vogels!’ roept de baas plots. ‘God, Eva, de symboliek die je kan overbrengen met vogels. Hun vederdek, vederte, hoe heet dat, gevleugeldek. Hun mythische mystiek, hun lieflijke gezangen.’ Hij sluit zijn ogen, doet alsof hij een orkest dirigeert en bootst het geluid van een vogel na.
‘He winked at me!’ zegt Lulu, die terug is van een toiletbezoek.
De professor staat op van tafel. Hij woont diep in West-Vlaanderen, anderhalf uur rijden van hier. Daar wonen ook mensen. Hij neemt afscheid van iedereen en verlaat het pand.
*
Het gezelschap staat op de kasseien in het steegje voor het restaurant. Er moet nog karaoke worden gezongen, dat staat zo op de planning. Victorien en de zwangere collega hebben de avond georganiseerd en zijn allebei dol op karaoke. De groep zet zich in beweging.
Thijs komt naast mij lopen, een beetje wankel, en klopt me vriendschappelijk op de schouder. ‘Heb jij eigenlijk een vriend, Eva?’
Thijs is de rechterhand van de baas. Hij is ‘senior associate’ in het kantoor, gespecialiseerd in vennootschapsrecht. Ik ken Thijs nu al een tweetal jaar, sinds hij zich bij het team heeft gevoegd. Gewoonlijk spreekt hij alleen maar over het werk. Ik ben blij dat hij moeite doet om over iets anders te praten.
‘Ik ben getrouwd,’ zeg ik. ‘Al vijf jaar ondertussen.’
‘Natuurlijk,’ zegt hij met een dikke tong. ‘Even vergeten. Je hebt zelfs een kindje, toch? Een dochter?’
‘Twee zonen.’
De dochter van Thijs is anderhalf jaar oud. Omdat hij lange dagen werkt, ziet hij haar vooral in het weekend. Er is een tweede kindje onderweg, zegt hij. Ik feliciteer hem.
Als we met de collega’s voor de deur van de karaokebar staan, komt er een twintiger in een lange wollen jas naar buiten die naar ons groepje kijkt zonder oogcontact te maken. Hij steekt een sigaret op en zegt voor zich uit: ‘Er zijn onnoemelijk veel soorten wafels. Luikse wafels, Brusselse wafels, boterwafels, stroopwafels, zachte vanillewafels…’ Hij neemt een trek van zijn sigaret en blaast de rook meteen weer uit zonder te inhaleren. ‘Et cetera. Wafels zijn een diverse voedingsgroep.’
De jongen heeft een uitstekende dictie. De collega’s lijken verdoofd door zijn woorden, tot de zwangere collega de troepen aanspoort: ‘Komaan, tamzakken, naar binnen!’ In het voorbijgaan steekt onze baas de jongen een briefje van twintig euro toe. Contant geld uitdelen aan vreemden doet hij alleen als hij tipsy is. De jongen neemt het briefje aan en knikt.
We stapelen onze jassen op een lege bank. Thijs reikt me een pilsje aan en is even in de war als ik het glas niet aanneem. ‘Ben jij ook zwanger?’ vraagt hij. ‘Nee, je moet rijden, da’s waar.’
‘Ik drink niet,’ zeg ik. ‘Geen alcohol.’
Hij kijkt me even aan met halfopen mond. Dan zegt hij: ‘Moet je nog terug naar Leuven vanavond?’
Ik knik. Thijs woont ook in Leuven.
‘Ik ga deze biertjes even uitdelen,’ zegt hij.
Op het podium staat een zeventiger in een lichtgekleurd pak. Misschien is het een beige pak, dat is niet goed te zien met de felgekleurde discolichten. Een vriendin van me die als onbezoldigd stagiair heeft gewerkt bij een Antwerps modebedrijfje heeft me eens verteld dat beige geen kleur is. De zeventiger zingt mee met een popnummer dat ik niet kan plaatsen. Zijn stem is warm en diep. Af en toe wijst hij zingend naar twee jonge vrouwen die naast elkaar aan de bar staan en cocktails met rietjes drinken.
Met de hulp van de chatbot praten we over onze lievelingsgerechten en de juiste manier om bolognesesaus te maken
Tussen de karaokenummers door wordt luide dansmuziek gedraaid. Victorien komt langs met kleine glaasjes. ‘Tequila!’ roept ze. In de wintermaanden gaat ze geregeld naar een schoonheidsspecialiste voor een spray tan, waardoor haar huid donkerder is dan haar tegenwoordig champagneblonde lokken.
Ik gebaar dat ik niet hoef.
‘Da’s juist,’ roept Victorien, ‘jij drinkt niet.’
De collega’s gooien tequilashots achterover. Ze likken zout en bijten in citroenschijfjes. De zwangere collega heft haar colaglas en knipoogt naar me.
Op de dansvloer krijgen jonge mannen ruzie met elkaar. Ze duwen en trekken. Het opstootje lijkt te gaan om een vrouw, een meisje eigenlijk, ze ziet er amper meerderjarig uit. Ze omklemt haar glas en kijkt me recht aan. Ik krijg een kriebel in mijn buik en kijk weg. ‘Hoerenzoon,’ schreeuwt iemand, ‘ik sla je kapot!’
Nele komt naast mij staan en zegt in mijn oor: ‘Mijn vriend komt me ophalen.’ Ik glimlach en steek een duim op.
De DJ nodigt Victorien en de zwangere collega uit op het podium om Escape van Rupert Holmes te zingen. Victorien rolt met haar ogen. ‘Echt mijn vierde keuze of zo. Ze hebben hier niets.’
Ze nemen de microfoons over van twee jongens in overhemden. Een van de jongens draagt een halsketting die mij aan Prince doet denken. Hoe lang is hij alweer dood? De jongens blijven wiegend op het podium staan terwijl Victorien en de zwangere collega zingen: ‘If you like piña coladas / And gettin’ caught in the rain…’ Hun microfoons staan amper aan. Ik maak een filmpje met mijn smartphone en zet het in de WhatsApp-groep van ons team. Ik weet best hoe ik me moet gedragen op een sociaal aanvaardbare manier. Geen alcohol drinken ligt moeilijk, maar ik maak het goed door filmpjes te maken.
Rond halftwee ’s nachts doe ik mijn jas aan en neem ik afscheid van mijn collega’s. Thijs vraagt of hij mag meerijden. Zijn lichaam beweegt heen en weer alsof hij op een zeilboot staat.
*
Het licht van de straatlantaarns kleurt de straatjes van de Antwerpse binnenstad oranje. Thijs koopt een flesje mineraalwater en een Kinder Bueno in een nachtwinkel. Tijdens het wachten kijk ik op mijn telefoon. Een van de secretaresses heeft weer een foto van haar paard in de WhatsApp-groep gedeeld. Dat doet ze om de paar dagen en blijkbaar ook ’s nachts.
In de auto vraagt Thijs hoe de chatbot heet. ‘Beste bot,’ zegt hij terwijl hij op zijn smartphone tokkelt. ‘Ik zit in de auto met mijn collega en wil graag een interessant gesprek voeren. Waarover kunnen we praten?’ Het blijft even stil. Dan zegt hij: ‘Maar… Geschifte machine! Eva, moet je zien!’
Met de hulp van de chatbot praten we over onze lievelingsgerechten en de juiste manier om bolognesesaus te maken. Na een tijdje valt het gesprek stil. ‘Sic transit gloria mundi,’ mompelt Thijs. Hij biedt me een stuk Kinder Bueno aan.
Wanneer we over een steenweg rijden, wordt hij opgebeld. Het is ondertussen halfdrie ’s nachts. ‘Ik ben er binnen vijf minuten,’ zegt hij in zijn telefoon. Het navigatiescherm geeft aan dat we nog 23 minuten moeten rijden. ‘Laat haar met de knikkerbaan spelen, daar wordt ze rustig van. Ik ben er zo.’ Hij legt af en vertelt me dat zijn dochter elke nacht ongeveer een uur lang klaarwakker is, schijnbaar zonder reden. Zijn vrouw wordt er gek van. Ik denk aan de zachte vingertjes van mijn jongste zoon, de kleine nageltjes die ik gisteren nog heb bijgeknipt.
Onlangs las ik over wezentjes die alleen bestaan in de droom van een slapende vrouw
We rijden de donkere oprit naar het huis van Thijs op. Hij stapt uit, scharrelt zijn spullen bijeen van de passagiersstoel en bedankt me. In het licht van mijn koplampen zeilt hij naar de voordeur.
Onlangs las ik over wezentjes die alleen bestaan in de droom van een slapende vrouw. De droomwezens beseffen dat het ontwaken van de vrouw de vernietiging van hun wereld zou betekenen. Ze doen er alles aan om de vrouw in slaap te houden. Zo ontstaat een coma.
Als Thijs zijn huis is binnengegaan, sluit ik mijn ogen en luister ik naar het spinnen van de benzinemotor, het zoemen van de tijd.

Nelson Morus (1988) is achtereenvolgens vuilnisman, jazzdrummer en advocaat geweest. Momenteel werkt hij aan een roman over boventonen en kunstsneeuw. Zijn verhalen verschenen onder meer in De Gids, DW B en Deus Ex Machina en op de websites van De Optimist, Tijdschrift Landauer, Papieren Helden en Tijdschrift TEEF.

Katja Grosskinsky is illustrator, designer en art director. Geboren en getogen in Berlijn, woonachtig in Utrecht. Ze werkt voor verschillende opdrachtgevers en ontwerpt posters, producten, mode en maakt illustraties bij artikelen.