Asset 14

Queerkroost

nuclear family


In een briefwisseling zoeken Eke Krijnen en Lisanne Brouwer naar steun, herkenning en een houding om de maatschappelijke discriminatie buiten het gezinsleven te houden.
Afgelopen voorjaar kwam de essaybundel Een echte ouder van Eke uit, over haar moederschap in een meeroudergezin. Lisanne, geboren in een gezin met twee moeders, schrijft over haar opgroeien als regenboogkind.

Lieve Eke,

Telkens als ik je boek Een echte ouder opensla, zet ik me even schrap. ‘Riemen vast,’ zegt mijn lichaam, ‘dit gaat over mijzelf, op een manier waarvan ik niet wist dat ik het nodig had.’ Ik, een regenboogkind, queerspawn, queerkroost, pride daughter, kind van twee moeders. Jij, moeder, queer ouder, niet-biologische moeder, sociale moeder, duo-moeder, echte moeder? En vertolker van onze stem in het publieke debat over regenbooggezinnen en meerouderschap. Daarom spreek ik je aan met ‘lieve’, al kennen we elkaar nog maar kort. Want jij steekt je nek uit en vertelt onze verhalen, ook als ze ongemakkelijk zijn. Ik schrijf je om met je mee te doen.

‘Dat mijn oudste kind, hoeveel ik ook van hem hou, onvoorwaardelijk, onweerlegbaar, altijd minder van mij houdt dan van zijn andere ouders.’ Zwart op wit: je grootste angst. Ik hou m’n adem even in. De zin staat na een gewaagde fictieve focusgroep met bange queer moederfiguren uit de literatuur. Hier, zo plompverloren in een brief, voelt hij nog pijnlijker. Ik herken die angst. Niet bij mezelf, maar bij mijn eigen moeder.

Echte moeder, schreef ik net, met een vraagteken. Natuurlijk ben je een echte moeder. Maar jij en ik weten allebei dat die echtheid wordt betwist. Door hetero’s, die een queer gezin in het wild tegenkomen: ‘Wie is nou je echte moeder?’ Door de wet, als er meer dan twee ouders in het spel zijn, of als je je eigen kind moet adopteren om ook in het buitenland verzekerd te zijn van de papieren echtheid van je ouderschap. En stiekem, ongewild, door jezelf, lees ik. Maar niet door je oudste kind. Tenminste, niet als zijn ervaring op die van mij lijkt.

Formaliteiten. Jij: moeder van twee, je vrouw droeg de oudste, jij de jongste. Hun vader is een goede vriend, in alles vader, behalve voor de wet. Ik: twee moeders voor de wet, een zusje, gedragen door dezelfde moeder, en een bekende donor zonder vaderrol. En dan die angst. Thea, heet ze, mijn niet-biologische moeder. En ook al heeft ze hem nooit hardop uitgesproken, ik weet al van kleins af aan dat ze die angst ook heeft.

Dat gevoel dat ze tweederangs is, dat ze niet mijn échte moeder is, mag ik als kind dan wel totaal niet zo ervaren, ergens heeft zij het wel

Ik heb twee ouders die volledig gelijkwaardig aan elkaar zijn. Ik kan het me niet heugen dat dat ooit anders is geweest, of anders heeft gevoeld. Nooit heb ik kwaad geroepen, of zelfs maar gedacht: ‘Jij bent niet mijn echte moeder.’ Althans, dat hoop ik. Maar als ik Thea echt had willen kwetsen, dan was dit de manier geweest. Dat weet ik al heel lang. Dat gevoel dat ze tweederangs is, dat ze niet mijn échte moeder is, mag ik als kind dan wel totaal niet zo ervaren, ergens heeft zij het wel. Het is best vreemd om als kind al zo jong aan te voelen dat je je moeder zoiets fundamenteels voor de voeten kunt werpen. Beseffen jullie wel wat voor een munitie jullie ons geven?

‘Laat hem niet zien welke angst hij heeft aangeboord. Laat hem nooit in een situatie komen dat hij míj moet geruststellen, zeggen dat hij van me houdt, omdat hij denkt dat ik dat nodig heb om te horen.’ Je schrijft het na een moment waarop je nietsvermoedende peuter ‘Jij bent mijn mama niet!’ riep, omdat hij normaal nog even met zijn andere moeder speelt voor het slapengaan en dat vanavond niet mocht.

Maar ik moet je teleurstellen, Eke. Er zijn zoveel momenten geweest waarop ik Thea gerust heb willen stellen, of haar daadwerkelijk bevestiging heb gegeven, omdat ik dacht dat het nodig was. Als we naar mijn vader en zijn gezin gingen. ‘Toch vreemd, ik ben als enige niets van hen.’ Mijn andere moeder toch ook niet? Als ze uit haar werk kwam en mijn moeder, zusje en mij als drie-eenheid knuffelend op de bank zag zitten en demonstratief op een fauteuil ging zitten, terwijl er nog plaats was op de bank. Dan wist ik niet hoe ik haar kon bereiken. Als we mijn oma, tantes en nichtje van haar kant van de familie bezochten. We hadden er zin in. Ongevraagd en zonder aanleiding: ‘Mijn familie is óók belangrijk!’ Ja, natuurlijk zijn ze dat. Het zijn zulke subtiele uitingen dat ik niet weet of je dit helemaal kunt voorkomen bij je zoon.

Mijn geweldige, grappige, rebelse moeder, die mij vanaf mijn geboorte heeft verzorgd en grootgebracht. Die me, samen met mijn andere moeder, keer op keer liet zien dat ze mijn moeder was, kan ik uiteindelijk nooit genoeg bevestigen in mijn liefde voor haar. Met haar eigen woorden en daden maakte ze voor mij een onwrikbare waarheid, waarin ze zelf nooit helemaal is gaan geloven. Wat denk jij, is er een weg uit deze paradox van wederzijdse liefde?

Het voelt best intiem om dit op te schrijven. Alsof het binnen ons gezin wel mag bestaan en begrepen wordt, maar daarbuiten niet. Naar buiten toe heb ik van jongs af aan toch het gevoel dat ik vooral moet laten zien hoe gelukkig ons gezin wel niet is. Jij noemt dat het poster child syndrome, ik heb het zelf het regenboogtrotscomplex gedoopt. Ben jij eigenlijk bewust bezig met zorgen dat je kinderen de druk niet voelen om jullie gezin naar buiten toe als ‘succesvol’ te presenteren? Hoe ga je daarmee om?

Liefs,
Lisanne

***

Lieve Lisanne,

Nou, het is je gelukt hoor, gelijk je eerste brief kreeg me aan het huilen. Ik las je brief haastig en terloops op mijn telefoon, terwijl ik ondertussen mijn jas aantrok, me klaarmaakte om de kinderen uit school te halen, mijn hoofd nog bij mijn werk. Je schreef dat de echtheid van mijn moederschap misschien op veel plekken betwist wordt, maar: ‘niet door je oudste kind. Tenminste, niet als zijn ervaring op de mijne lijkt.’ Bingo. Tranen.

Het voelt inderdaad intiem, ongepast misschien zelfs, om ze uit te schrijven, die angsten en onzekerheden, en de angst der angsten die jij meteen maar even citeerde. Dat was zo toen ik die woorden opschreef in mijn boek en opnieuw nu ik erover schrijf in deze brief naar jou. De vuile was buiten hangen hoort niet, en zeker niet als je tot een minderheid behoort, dan schaad je misschien je gemeenschap. Met jóú wil ik er wel over praten. Als jij zegt dat ik me geen zorgen hoef te maken, dat het kind dat ik niet baarde maar geboren zag worden net zoveel van mij houdt als van zijn andere ouders, dan gaat dat regelrecht mijn hart in. Jij bent de enige van wie ik het durf aan te nemen, jij weet immers waar je het over hebt. Dus: dankjewel. (En ben je weer bevestiging aan het uitdelen, eerst aan Thea, nu aan mij! Je bent er blijkbaar goed in.)

De vuile was buiten hangen hoort niet, en zeker niet als je tot een minderheid behoort, dan schaad je misschien je gemeenschap

Regenboogtrotscomplex, wat een goed woord is dat. Het beschrijft precies de paradox waar queer gezinnen zich in bevinden: aan de ene kant bestaan er zoveel aannames en stereotypen over onze families (moeilijk, ingewikkeld, schadelijk voor de kinderen, bladibla etc.), die je graag wil, kunt en moet ontkrachten. Dat betekent dat je eigenlijk geen andere keuze hebt dan het vertellen van een positief verhaal. Wat lastig is moffelen we weg, het kan immers gekaapt worden door tegenstanders van onze gezinsvormen, die met al hun vooroordelen de invoering van betere wetgeving tegenhouden, bijvoorbeeld. Aan de andere kant is natuurlijk niet alles leuk of gemakkelijk (in welk gezin is alles leuk of gemakkelijk?). En hoe vrij ben je, als je daar niet vrijelijk over kunt praten?

Je vroeg of ik er bewust mee bezig ben om ervoor te zorgen dat mijn kinderen geen last hebben van die druk om alleen een mooi plaatje te presenteren aan de buitenwereld. Daar heb ik geen duidelijke strategie voor, maar die zou ik misschien wel moeten hebben. Voorbeeldje: dit weekend was Kristoffer, mijn oudste (zes jaar), met een vriendin en de vader van dat vriendinnetje aan het voetballen. Deze vader wilde het spel wat spannender maken en pakte de bal van mijn zoon af, zoals dat gaat bij voetbal. Daar was Kristoffer niet van gediend, hij wilde gewoon lekker heen en weer passen en ik moet toegeven dat de basisprincipes van voetbal nog niet echt in de opvoeding aan de orde zijn gekomen. Hij werd boos. Niet zomaar boos: woedend. Hij stampvoette en riep huilend: 'Dit is een STOMME papa! Mijn papa is veel leuker dan deze!’ Ik sloeg het gade en wilde het liefst verdwijnen (poef, weg!). Het enige dat schaamtevoller is dan je kind dat zich misdraagt bij andere ouders, is je kind dat zich misdraagt tégen andere ouders. Een ingewikkeld palet van emoties beleefde ik, want ergens, ver achter dat schaamtegordijn, voelde ik ook een sprankje triomfantelijke trots (ja kind, jij hebt inderdaad een erg leuke papa, laat iedereen dat maar horen, zoiets) Helaas ging ik niet in rook op, dus ik moest opvoeden. Ik riep Kristoffer ferm tot de orde, legde uit dat dit niet kon, wilde dat hij sorry zou zeggen, maar ik slaagde er niet in hem te kalmeren. Zou hij voelen dat ik me zo geneerde en zich daarom nog meer vastgrijpen in zijn woede? Zou hij zich sneller kunnen ontspannen als het mij niks kon schelen dat hij uit de band sprong?

En dan vraag ik me altijd weer af: hoe is dit voor andere, heteroseksuele, traditionele ouders?
In mijn studententijd speelde ik met vrienden vaak het spel ‘Schaam-je-je-al’. Ken je dat? Iemand doet publiekelijk voor de grap iets ongepasts – mensen heel lang met open mond aanstaren bijvoorbeeld, of vreselijk voordringen – en de eerste van de vriendengroep die zich plaatsvervangend schaamde, had verloren. Ik was er heel slecht in. Zit schaamte in mijn karakter? Of, en dat is de hoofdvraag: heeft mijn schaamte op momenten als in de voetbalsituatie te maken met mijn positie als queer moeder in een heteronormatieve wereld, omdat er zoveel op het spel staat om een goede ouder te zijn?

Weet je wat, misschien is dan de eerste stap naar vrijheid: meer schijt hebben. Laat die kinderen van me zich af en toe misdragen, zonder dat ik me er druk om maak. Het zijn tenslotte ook maar kinderen van vijf en zes. Die zijn niet altijd te kneden en misschien is dat prima. Wat denk je, goed plan?

Liefs,
Eke

***

Lieve Eke,

Graag gedaan, die bevestiging. Ik heb inderdaad genoeg geoefend. Grapje natuurlijk, maar ik vind het mooi wat je schrijft: ‘Met jou wil ik er wel over praten.’ Het zijn pijnlijke angsten en geruststellingen die vooral te begrijpen zijn als je onderdeel bent van een queer gezin (of een ander soort gezin waarin niet-biologisch verwantschap een rol speelt). Natuurlijk lijkt het weinig opvoedkundig verantwoord als een kind bevestiging moet geven aan een ouder, maar volgens mij is het af en toe uitdelen van deze bevestiging helemaal niet zo erg. Het constant aan de buitenwereld moeten uitleggen hoe ons gezin in elkaar steekt is voor mij een stuk vormender geweest.

‘Hoe is het om geen vader te hebben?’ was met stip de meest gestelde vraag in mijn jeugd, vooral door volwassenen overigens. Hij kwam in allerlei varianten. ‘Heb je nooit een vader willen hebben?’ ‘Heb je nooit een vader gemist?’ of het extra invoelende ‘Hoe ís dat nou voor jou, opgroeien zonder vader?’ Ik kan dat met geen mogelijkheid beantwoorden. Ik deed graag gedachte-experimenten waarin ik hem terugkaatste met: ‘Prima, hoe is het om een vader te hebben?’ Maar ja, dat regenboogtrotscomplex hè.

Hoe verhoud ik me als volwassen regenboogkind in een heterorelatie tot de queer gemeenschap?

De eindeloze stroom te intieme vragen, niet-begrijpende, scheve en meelevende blikken, het scannen of het veilig is om het te vertellen, het wegen van mijn woorden – als kind was het dagelijkse kost. Het voelt vreemd – een soort verraad bijna – hoe ik tegenwoordig in mijn witte, heteroseksuele relatie (en later wellicht gezin) ineens volledig binnen de norm val. Hoe verhoud ik me als volwassen regenboogkind in een heterorelatie tot de queer gemeenschap?
Het al dan niet per ongeluk uitspreken van woorden zoals ‘mijn andere moeder’, plaatst me ook nu nog in het middelpunt van de belangstelling met iets waar ik zelf geen keuze in had. Net zo min als lhbti+'ers een keuze hebben in hun geaardheid of identiteit.

Afgelopen week nog had ik een gesprek dat me weer terugwierp naar mijn jeugd. Het was een een-op-een gesprek in de theaterbar, met iemand die ik van vroeger kende. Ze wist van mijn familie en werd overvallen door niet-aflatende nieuwsgierigheid: ‘Zijn jouw moeders dan allebei zwanger geweest? Ken je je vader? Voelt hij ook als je vader, of is het meer een donor-situatie? Was jouw moeder eerst met je vader, en ontmoette ze daarna je andere moeder? Waarom noem je je ene moeder dan bij de voornaam? Dus jij hebt een vriend, en je zusje heeft ook een vriend. Goh, dus het betekent niet dat…’ Ik heb vriendelijk gelachen, antwoord gegeven en onder tafel mijn vuisten gebald.

Helaas, niet echt een rebelse reactie. Als puber werd ik heus weleens boos; ik was lang niet altijd bezig met een poster child zijn. Maar zodra iemand twijfelde over mijn gezinssamenstelling, deed ik poeslief. En nu blijkbaar nog steeds.

Want ook tijdens het gesprek in de bar stak het complex de kop op. De weerzinwekkendste vraag was als volgt: ‘Voel je nou niet toch een soort oergevoel bij je biologische moeder? Dat je bij haar bent en voelt dat je uit haar lichaam bent voortgekomen? Aan de geur ofzo?’ Ze verbond het aan het feit dat ze geen broers of zussen heeft en dus niet weet hoe dat voelt, of zoiets. Ik voelde me weer klein worden en gedwongen om de vraag in overweging te nemen, zoals ik als kind ook de ongepaste vragen van volwassenen als vanzelfsprekend serieus nam.

Wie de echte moeder is? Raad maar! Hoe ik verwekt ben? Met een spuitje, en jij?

Ik had nog nooit over oergevoelens nagedacht en merkte dat dat ook niet lukte. Het antwoord moest ‘nee’ zijn, hoe dan ook. Vanwege de regenboogtrots, zeker, maar ook uit brandende loyaliteit naar Thea. Ik realiseerde me ineens dat ik haar inderdaad af en toe wat bevestig in haar moeder-zijn, maar dat ik het vooral al bijna dertig jaar aan het verdedigen ben naar de buitenwereld. Mooi niet dat ik enig ‘oergevoel’, als het er al zou zijn, zou toegeven en daarmee af zou doen aan Thea’s moederschap.

Uiteindelijk mompelde ik alleen iets over uiterlijke kenmerken, waarna ze ongestoord verder ging met haar kruisverhoor. Ik zou inmiddels toch beter moeten weten. Ik zou mijn verworven voorkomen als ‘hetero onder de hetero’s’ moeten inzetten om rapport op te bouwen en om haar vervolgens haarfijn uit te leggen waarom haar vragen problematisch zijn. Waarom lukt me dat niet?

Mijn zusje pakt het anders aan; zij kapt het gesprek af voor iemand goed en wel door kan vragen. Niet geïrriteerd, gewoon gedecideerd: ‘Voor mij is dit normaal, en zo is het.’ Wie haar een ongepaste, te intieme vraag stelt, heeft het korte antwoord te accepteren en normáál te vinden. Dus ja, Eke: laten we meer schijt hebben! Weg met de schaamte, weg met die eeuwige bewijsdrang. En niet alleen je kinderen mogen zich misdragen, jij mag dat ook. Wie de echte moeder is? Raad maar! Hoe ik verwekt ben? Met een spuitje, en jij? En vooral: dat gaat je helemaal niks aan.

Je leest vast een hoop onbeholpen omschrijvingen in deze brief. Mijn ‘voorkomen als hetero’, wat is dat voor vage formulering? ‘Hetero’ voelt niet kloppend, ‘queer’ voelt als toe-eigening. Misschien heb ik nu wat bevestiging van jou nodig. Wat is, nu ik volwassenen ben, mijn verhouding tot regenbooggezinnen? Wat denk jij, zou de queer gemeenschap regenboogkinderen moeten zien als één van hen? Zou dat ergens op slaan en is dat nodig? Hoe schrijf ik erover zonder een ruimte in te nemen die niet (meer) van mij is?

Liefs,
Lisanne

***

Lieve Lisanne,

Oef, dat gesprek met die vriendin in de bar, het is pijnlijk herkenbaar. Het pijnlijke zit hem niet zozeer in de vragen en de schaamteloosheid waarmee ze gesteld worden, maar in de herhaling. Jij en ik hebben zulke gesprekken al ontelbare keren gevoerd en toch zijn we vaak niet in staat om ze beslist maar kordaat af te kappen. Dat vergt blijkbaar te veel van ons. Je zus doet het wel! Coole zus heb je.

Twee weken geleden kwam een fotograaf bij mij thuis om een foto van me te maken voor bij een interview over mijn boek. De fotograaf was een grote, vriendelijke, wat onhandige man. Hij had een gezicht als een lieve labrador, een voorhoofd waarop onbeholpen zweetdruppels prijkten. Alle vrijpostige vragen die hij vanaf binnenkomst onafgebroken op me afvuurde, hoef ik hier niet te herhalen. Voor hem was het een babbeltje, just making conversation. Niet alleen de inbreuk op mijn privéleven plaagt me op zo’n moment, ook mijn zelfkritiek. Wees niet zo’n pleaser, lafaard! Dien hem van repliek! Omarm het ongemak, laat het van hém zijn, niet van jou! Ik deed het niet, want ik moest nog op de foto en liefst een beetje leuk. Omdat ik wilde dat de sessie zo snel en geruisloos mogelijk voorbijging, voorzag ik hem van de informatie die hij van me verlangde.

‘Het gaat over alle vragen die jij me nu net stelde, al binnen de eerste tien minuten dat je binnen was’

Eén keer rechtte ik mijn rug.
‘Gaat je boek over de problemen van moderne gezinnen?’ vroeg hij, terwijl hij me, opgevouwen op een veel te klein kleuterstoeltje in de slaapkamer van mijn dochter, portretteerde.
‘Het gaat over alle vragen die jij me nu net stelde, al binnen de eerste tien minuten dat je binnen was. Je bent niet de enige die dat doet. Het gaat over wat die vragen doen met mij, wat ze vertellen over de maatschappelijke normen over families en wat die normen betekenen voor een gezin als het mijne.’
Hij leek even van zijn stuk. ‘Ja, het is gek eigenlijk, hè, dat ik direct wil weten hoe het zit? Het eerste waar ik aan denk is wie nou wie gedragen heeft.’
Ik slaakte een zucht van verlichting. Hij begreep het, dacht ik.
Waarna hij vervolgde: ‘Het is ook heel puur, dat biologische. Voel jij je biologische kind beter aan?’

Die avond is er heus wel iets constructiefs gebeurd tussen mij en de fotograaf. Maar, en dat is iets waarover ik soms wil stampvoeten als een verongelijkt kind (‘Het is niet eerlijk!’), het kost ons zoveel meer dan het hem kost.
‘Ons’ schrijf ik. Merkte jij het ook? De volgende keer zal ik me je gebalde vuisten onder de tafel voorstellen. Of de gebalde vuisten van mijn eigen kinderen. Misschien dat ik dan wel het gesprek durf af te kappen – of juist te openen? – en het ongemak te ontbloten. Want het gaat niet alleen om mij, maar ook om jou, je zus, om Kristoffer en Ture. En daarmee heb je een antwoord op de vraag waarmee je je vorige brief afsloot.

Onlangs waren mijn vriendin en ik op het Save de Saarein-feest in Paradiso. Saarein, het oudste vrouwencafé van Amsterdam, heeft nieuwe eigenaren gekregen. Om de overname mogelijk te maken hadden zij een crowdfundingsactie opgezet, waaronder een groots feest. Mijn vriendin en ik hadden oppas geregeld om erbij te zijn. De dag erna praatten we met de kinderen over wat een geweldige avond het was geweest. Kristoffer wilde alles weten van Saarein en we vertelden hem waarom het zo belangrijk was dat die plek bestond: omdat sommige mensen het niet goed of niet normaal vinden dat twee vrouwen ‘zoals de mama’s’ verliefd op elkaar zijn. Dat het daarom fijn is om een eigen plek te hebben in de stad, waar iedereen het wel goed en normaal vindt, dat je je op zo’n plek veilig voelt. Dus het is een café voor mensen als de mama’s, besloot ik mijn verhaal. Even zag ik iets vragends in Kristoffers blik. Van oudsher waren mannen en jongens in vrouwencafés niet welkom. In het inmiddels queerminded Saarein is dat nu anders. Ook mijn kinderen wens ik een plek toe waar ze voelen dat iedereen hun gezin ‘normaal’ en goed vindt. Waar horen ze nou meer thuis dan op de queer eilanden van onze stad? ‘En natuurlijk voor jou en Ture, want jullie horen bij ons,’ voegde ik eraan toe.

Toen Kristoffer nog wat jonger was, fietste ik eens met hem door de stad. Bij verschillende huizen hing er een regenboogvlag en we kletsten over wat die vlag betekende. Hij wist al dat het ‘onze’ vlag was. Ik vertelde dat de vlag bijvoorbeeld betekende dat jijzelf de enige bent die bepaalt of je een jongen of een meisje of geen van beide bent, dat er geen speciaal jongens- of meisjesspeelgoed bestaat, maar dat alles voor iedereen is. Ook bespraken we dat iedereen verliefd mag worden op wie die maar wil, jongens op jongens, meisjes op meisjes, ‘en zelfs’, onderbrak Kristoffer me, met een vinger in de lucht, alsof hij iets heel controversieels ging zeggen, ‘jongens op meisjes en meisjes op jongens.’ Een kind dat zulke dingen zegt, kun je toch niet anders dan een queer kind noemen?

Wij maken die gemeenschap zelf, met elkaar, voortdurend

Natuurlijk ben jij onderdeel van de queer gemeenschap, als je dat wil tenminste, net zoals mijn kinderen dat zijn. Wij maken die gemeenschap zelf, met elkaar, voortdurend. Je vraag of jij je het begrip ‘queer’ wel mag ‘toe-eigenen’, veronderstelt dat er een afgesloten land der queers is, bewaakt door een soort überqueer bij de poort die wijst met een drietand, ja jij wel, nee jij niet. Dat land bestaat niet, of tenminste, zo’n afgesloten gemeenschap is niet mijn plek en ik zou ook zeker nooit de rol van poortbewaker op me willen nemen. Er is wat mij betreft geen sluitende definitie van het begrip queer en wie zich tot die gemeenschap rekenen kan en dat is precies het aantrekkelijke ervan.

Wel denk ik dat er gedeelde queer ervaringen zijn, ervaringen die ontstaan in de wrijving tussen een queer bestaan en een heteronormatieve wereld. Dat zijn soms ervaringen van pijn en ongemak, soms van trots, vreugde en genot, en soms van alles door elkaar heen. Het zijn ervaringen waar jij al van jongs af aan over beschikt, lees onze briefwisseling er maar op na. En misschien, die gedachte test ik graag op je uit, heeft het ook met verantwoordelijkheid te maken. In je brieven beschrijf je het regenboogtrotscomplex. In hoe je Thea en jullie band verdedigt tegenover de buitenwereld en in hoe je mijn angsten direct verzacht lees ik vooral een groot verantwoordelijkheidsgevoel, een enorme loyaliteit. Ik wil dat je weet dat dat geen eenrichtingsverkeer is. Want als jullie de kinderen van de queer gemeenschap zijn, dragen wij dan geen zorg voor jullie?

Liefs,
Eke

***

Lieve Eke,

Nou, nu is het mijn beurt om de tranen te voelen prikken. Ik zie Kristoffers vragende blik zo voor me.

Je vrouw en jij zorgen in de eerste plaats voor Kristoffer en Ture omdat ze jullie kinderen zijn. En Kristoffer en Ture zullen ook, net als mijn zusje en ik, zorg dragen voor jullie, als de legitimiteit van jullie ouderschap weer eens in twijfel wordt getrokken. Al sinds ik enig maatschappelijk bewustzijn ontwikkelde (of zelfs al daarvoor?) heb ik de behoefte gehad om heteronormativiteit aan te vechten – van luidkeels protesteren als de invaljuf ‘je vader en moeder’ zegt, tot expliciet benadrukken dat er voor het krijgen van een kind geen vrijpartij nodig is. Maar het idee dat de queer gemeenschap ook voor mij, als regenboogkind, zorg mag dragen, raakt me meer dan ik zou verwachten.

Het queerkroost van nu zal opgroeien, hopelijk tot mensen die nu eens heteroliefde aankondigen als iets controversieels

Door onze brieven heb ik iets moois ontdekt. Als wij als queerkroost onze queer identiteit luidkeels claimen, ongeacht onze seksuele voorkeuren of genderidentiteit, en onze toekomstige gezinnen ook queeren, dan dijen we steeds verder uit. Stel je voor: we vormen zoveel regenboog- en meeroudergezinnen dat de maatschappij radicaal verqueert. We maken het land van queers, zonder poortwachters. We vieren Moederdag, Vaderdag en Ouderdag allemaal op een grote Ontbijt-op-bed-dag, de meerouderschapswet is net zo ingeburgerd als het verplicht dragen van een gordel in de auto, en ooit, op een dag, stappen we een museum binnen, om een tentoonstelling te bezoeken over een historisch fenomeen: heteronormatieve, traditionele kerngezinnen. We slaan een hand voor onze mond en vergapen ons aan die rariteit. Het queerkroost van nu zal opgroeien, hopelijk tot mensen die nu eens heteroliefde aankondigen als iets controversieels.

Ik ben zo benieuwd hoe we dit gesprek in de toekomst zullen voeren. En naar de verdere normalisering van onze gezinnen, waar jij ook zo toe oproept in je boek. Want ondanks de stagnatie en gevreesde achteruitgang voor onze gemeenschap wat betreft de wettelijke mogelijkheden, zijn we er, en blijven we.

Veel liefs, en laten we blijven schrijven,
Lisanne

Mail

Lisanne Brouwer en Eke Krijnen. Lisanne Brouwer is uitgever bij Hard//Hoofd en pas afgestudeerd dramaturg. Ze houdt van onderweg zijn, het liefst in een trein. Met haar moeder Thea Gevers schrijft ze over hun queergezin. Eke Krijnen is schrijver en docent. Haar essays en opiniestukken verschenen in o.a. NRC en Volkskrant. Een echte ouder (2024, Atlas Contact) is haar debuut. Momenteel werkt ze aan haar tweede boek.

Nina Läuger (zij/haar, 1993) is beeldend kunstenaar en de adjunct-hoofdredacteur van Hard//hoofd. In haar werk versmelten realiteiten tot wazige en vaak intieme droombeelden, die vertrekken vanuit een gevoelde lichamelijkheid.

Hard//hoofd is gratis en
heeft geen advertenties

Steun Hard//hoofd

Ontvang persoonlijke brieven
van redacteuren

Inschrijven
test
het laatste
Uğur Ümit Üngör stilt in Zomergasten maar zelden onze honger naar menselijkheid en ‘goeie dingen’

Uğur Ümit Üngör stilt in Zomergasten maar zelden onze honger naar menselijkheid en ‘goeie dingen’

‘Uğur Ümit Üngörs fragmenten zijn broodnodige kost voor een samenleving die consequent doet alsof wijdverbreid extreem (staats)geweld een ver-van-mijn-bedshow is.’ Terwijl Zomergast Üngör zichzelf kundig naar de achtergrond werkt, maakt hij duidelijk dat de zomer vele winters verstopt. Met opgewekte grimmigheid vraagt hij ons om ons zorgen te maken over het leed van anderen. Lees meer

Zomergasten met Eva Crutzen roept de vraag op of een mooi gesprek genoeg is of dat kijkers toch snakken naar goede televisie.

Zomergast Eva Crutzen zorgde voor een mooi gesprek, maar is dat genoeg?

Na de ideale televisieavond van Eva Crutzen vraagt Hanna Karalic zich af of een mooi gesprek genoeg is voor Zomergasten of dat kijkers toch snakken naar goede televisie. Lees meer

Mijn tweede kutland… 2

Mijn tweede kutland…

Toen Iskra de Vries vanuit Polen naar Nederland verhuisde, bleek dat hij niet van een koude kermis thuiskwam, maar naar een koude kermis vertrokken was. Hij schrijft een verschroeiend eerlijke break-up brief aan het adres van ons kikkerlandje. Lees meer

Schroot voor de kunstkenner 1

Schroot voor de kunstkenner

Wat doet een beschilderd stuk schroot in het Stedelijk? Waarom ruikt het er opeens chemisch en zoet tegelijk? Het is het werk van Selma Selman, die opnieuw definieert wat kunst is en mag zijn. Ivana Kalaš is onder de indruk – en heroverweegt haar eigen positie. Zoetig en naar ijzer – dat aroma komt op... Lees meer

Zomers zwijgen

Volim nas: hoe de taal van de liefde mijn lichaam tot stilte maande

Wat als je vertrouwen in jezelf en je lichaam plotsklaps wordt aangetast door epileptische aanvallen? En tegelijkertijd je vertrouwen in de onvoorwaardelijke liefde van je oma ook op losse schroeven komt te staan? In een persoonlijk essay neemt Dorea Laan je in beeldende taal mee in deze zoektocht. Lees meer

:Meer dan Maria: het moederschap in de beeldende kunst 3

Meer dan Maria: het moederschap in de beeldende kunst

Wat betekent het om moeder te zijn? En wanneer ben je dan een ‘goede moeder’? Moederschap, en alle nuances daarrond, blijft onderbelicht. Anne Louïse van den Dool onderzoekt via de representatie van moeders in de beeldende kunst de vele kanten die horen bij moeder zijn. Lees meer

Als je écht kinderen wilt redden

Als je écht kinderen wilt redden

Shashitu Rahima Tarirga kwam 33 jaar geleden via interlandelijke adoptie naar Nederland vanuit Ethiopië. Na een reis naar Ethiopië maakt ze nu een afweging tussen haar leven hier en het gemiste leven daar. 'Weegt een westers paspoort op tegen het moeten omgaan met de trauma’s van scheiding en achterlating? Weegt een leven hier op tegen onbekendheid met je leven daar?' Lees meer

Informatiehonger

Informatiehonger

We verslikken ons in data, maar blijven gulzig drinken. In dit essay onderzoekt Paola Verhaert hoe onze honger naar informatie — ooit gevoed door boeken, nu door eindeloze datastromen — ons hoofd én onze wereld begint te verzwelgen. Waar ligt de grens? En merken we het als we die overschrijden? Lees meer

:Naar een taal die consent fucking overbodig maakt: brieven over consent

Naar een taal die consent fucking overbodig maakt: brieven over consent

In haar laatste brief aan Alara buigt Yousra zich over taal: hoe taal seksueel geweld normaliseert en hoe taal inwerkt op onze erotische verbeelding. Geweldloze verhoudingen scheppen via taal is voor haar zowel een kwestie van nieuwe talen schrijven als oude of bestaande talen herinneren. Lees meer

Kind van lelijke huizen

Kind van lelijke huizen

Om haar heen ziet Anne Schepers dat de kinderen uit ‘mooie huizen’ die wél een financieel vangnet hebben eerder de stap naar freelancewerk kunnen maken. Ze staat voor de keuze: lijden voor de kunst of doen wat de maatschappij verantwoordelijk acht? Lees meer

:Een reeks foto’s: brieven over consent

Een reeks foto’s: brieven over consent

Voor Alara Adilow voelt het alsof er altijd hiaten overblijven na het schrijven van een antwoord op een brief, en ze vraagt zich af of ze daarom steeds midden in de nacht wakker wordt. Ze denkt na over hoe de zachte aanrakingen niet alleen voor haar lichaam helend kunnen zijn, maar ook voor onze gewelddadige maatschappij, waar pestgedrag en leedvermaak machtsgrepen zijn. Lees meer

:Hoe te dromen:  Over slaap, verlangen en dromen over een betere wereld

Hoe te dromen: Over slaap, verlangen en dromen over een betere wereld

Als Stella Kummer ’s ochtends wakker wordt, bespreekt ze in bed haar dromen met haar vriend. Terwijl ze aan hem vertelt wat er die nacht in haar droomwereld is omgegaan, denkt ze na over dromen over de wereld. Begint het veranderen van de wereld niet eigenlijk gewoon in bed? Lees meer

Auto Draft 8

Een transformatie van verlangen: brieven over consent

Wat als we consent en verlangen zélf als de voorwaarden van bevrijding en sociale rechtvaardigheid zien? Yousra Benfquih licht toe hoe genot-activisme ons niet alleen toelaat om ons tegen de dingen te verzetten, maar ook om te onderzoeken waar we naar verlangen. Lees meer

Mijn naam roept 1

Mijn naam roept

Hodo Abdullah beschrijft hoe de geschiedenis van Somaliland haar ook veel over haarzelf leerde. Hoe komt het dat het geloof in henzelf, de veerkracht en de trots van de Somalilanders zo verankerd zit in hun DNA? Wat geeft hun de kracht om door te gaan? Lees meer

:Armoede, de bedpartner die je verlangen indringt: brieven over consent

Armoede, de bedpartner die je verlangen indringt: brieven over consent

Alara Adilow blikt terug op haar jongere zelf en ziet hoe onwetendheid en zelfdestructie haar afsneden van zorg en liefde, tot feministische en postkoloniale denkers haar aanraakten en haar openstelde om naar zichzelf en de wereld te kunnen kijken. Lees meer

Mooi vanbuiten en vanbinnen: pleidooi voor dagdagelijkse entomologie 2

Mooi vanbuiten en vanbinnen: pleidooi voor dagdagelijkse entomologie

Insecten hebben een slecht imago. We houden ze het liefst ver uit de buurt, maar dat is onterecht, vindt Jitte. Met dit artikel bewijst hij je graag van het tegendeel en vertelt hij hoe sluipwespen lieveheersbeestjes inschakelen als lijfwacht voor haar larven, over de indrukwekkende hersenen van de Darwinwesp, en hoe je een mierenkolonie opzet met één koningin. Lees meer

Composthoop

Een symfonie van het kleine leven

Jesse Van den Eynden neemt je mee in de symfonie van het kleine leven dat zich afspeelt in de duisternis van de composthoop. In dit liefdevolle essay beschrijft hij hoe zijn leven steeds meer overgenomen wordt door de rottende en levende massa in zijn tuin, en hoe het slurpen, klikken en kraken van de aarde en haar bewoners een meditatieve ervaring worden. Lees meer

Eiland zonder eilandjes

Eiland zonder eilandjes

Bram de Ridder is vervangend psychiater op Bonaire. Maar hoe moet hij zich als witte zorgprofessional verhouden tot de mensen van het eiland? Lees meer

Huizen, omhulsels

Huizen, omhulsels

Anne Schepers had nooit gedacht dat ze een huis kon kopen. Tijdens de verbouwing denkt ze na over huizen als politiek middel, hoe het is om als sociale klimmer ruimte in te nemen en waarom dromen over een fantasiehuis een privilege is. Lees meer

:Consent als verzet: brieven over consent in een koloniale wereld

Consent als verzet: brieven over consent in een koloniale wereld

Consent is complex in een wereld gevormd door koloniaal geweld. Yousra Benfquih vraagt zich in haar eerste brief aan Alara Adilow af hoe consent een instrument kan worden van verzet. Lees meer

Lees Hard//hoofd op papier!

Hard//hoofd verschijnt vanaf nu twee keer per jaar op papier! Dankzij de hulp van onze lezers kunnen we nog vaker een podium bieden aan aanstormend talent. Schrijf je nu in voor slechts €3 per maand en ontvang in maart je eerste papieren tijdschrift. Veel leesplezier!

Word trouwe lezer