Rolstoelen en sigaretten, is er meer te beleven in een revalidatiecentrum? In de columnreeks “De Revalidanten” neemt Tiare van Paridon ons mee in haar angsten en ontdekkingen als revalidant. Ze beschrijft vijf weken lang haar groeiende gewaarwording van een weigerachtig lichaam en wat het betekent om buiten de veilige muren van het centrum een fysieke beperking te hebben. Deze week deel III: over sporten met een beperking.
Ik trek de witte gympen van mijn voeten en houd ze onder de kraan. Met een stukje opgevouwen wc-papier veeg ik de zijkanten schoon. Enkel de zijkanten, want dat is goed genoeg om ze sportschooltoegankelijk te laten lijken, genoeg om een goedkeuring van het baliepersoneel te ontvangen.
Vijf minuten later parkeer ik mijn elektrische fiets naast alle andere e-bikes voor Reade. De ingang wordt geblokkeerd door drie mensen in een rolstoel. Ik slalom eromheen.
“Ik herken jou! Jij sport hier ook!” zegt een van de mannen enthousiast. Zijn sigaret wiebelt heen en weer in zijn mondhoek terwijl hij praat.
“Dat klopt. Ik sport hier ook.” Al een paar weken. Ik vind het leuk dat de man het sporten noemt in plaats van revalideren.
“Johnnie,” zegt Johnnie. Hij steekt zijn hand uit.
Ik schud zijn hand. “Ik word verwacht in de sportschool, Johnnie.”
Hij grinnikt en rolt opzij zodat ik er langs kan.
Het gaat hier om durven bewegen, om dingen te proberen die voor anderen vanzelfsprekend lijken.
Een paar weken geleden zag ik er ontzettend tegenop om hier te gaan sporten. Nu vind ik dat Reade een van de beste sportscholen in heel Amsterdam is. Er is hier geen trap die me al moe maakt nog voordat ik ben begonnen met sporten. En de apparaten beginnen met nul in plaats van vijf kilo, want het apparaat zelf is al zwaar genoeg. Bovendien gaat het hier niet over wie de meeste kilo’s kan tillen of de coolste outfit draagt. Het gaat hier om durven bewegen, om dingen te proberen die voor anderen vanzelfsprekend lijken en om het vinden van maatjes om mee te sporten.
Ik klim op de trainingsfiets en kijk naar de andere revalidanten. Johnnie rolt het sportcentrum binnen, beweegt zich richting de fiets naast mij en staat op.
“Heh?” zeg ik verbaasd. “Kan jij lopen?”
“Niet alle mensen in een rolstoel kunnen niet lopen. De meesten zijn gewoon lui.” Hij grinnikt, geeft me een knipoog en stapt met wat moeite op de fiets.
Naast ons trekt een man vanuit zijn rolstoel met grote wilde halen aan de roeimachine. Hij verdrinkt in zijn zweet.
“Wie is dat?” fluister ik tegen Johnnie.
“Louis,” zegt hij. “Architect. Kreeg van de een op de andere dag een dwarslaesie. Nu tekent hij alleen nog maar toegankelijke gebouwen.”
“En dat meisje?” Mijn hoofd beweegt zich richting de jonge vrouw die ik eerder in de wachtkamer heb zien zitten.
“Sophie,” zegt Johnnie. “Heeft haar been gebroken. Mag bijna weer naar huis”.
“Oh,” zeg ik teleurgesteld. Ik voel de fiets onder me zwaarder worden en stop abrupt met trappen.
In mijn tijd hier als revalidant heb ik geleerd dat er binnen Reade twee typen mensen zijn: de verongelukte en de ongelukkige.
In mijn tijd hier als revalidant heb ik geleerd dat er binnen Reade twee typen mensen zijn: de verongelukte en de ongelukkige. Sophie is type 1, een verongelukte: iemand die de pech heeft om bij een ongeluk betrokken te raken, maar het geluk dat ze weer kan herstellen. Het is het type waar ik liever geen vrienden mee maak. Te confronterend. Johnnie en ik behoren tot type 2: mensen die trainen om te voorkomen dat ze achteruit gaan.