Mijn vader bracht me vroeger elke ochtend naar school. Het scheelde mij een half uur reizen, maar ik vond het verschrikkelijk. Na vijf minuten douchen stak een grote behaarde mannenhand een handdoek de hoek om: eruit, het is mijn beurt. Beneden zat ik tegenover hem met mijn brood te spelen terwijl hij boven de krant als een bezetene zijn cornflakes naar binnen schrokte. Het geluid van zijn malende kaken in die vroege stilte bezorgde me elke keer weer een ongelofelijk ochtendhumeur. In de auto begon een stille strijd om de autoradio. Ik koos een station, maar als een nummer hem niet beviel drukte hij het via een knopje op zijn stuur weer weg. Bovendien kreeg ik als vijftienjarige puber in benauwde ruimtes onvermijdelijk een enorme erectie, die met elke beweging ongemakkelijk langs de binnenkant van mijn broek streek. Mijn vader wilde elke ochtend extra vroeg weg om de files te vermijden. Ik was vervolgens altijd om acht uur op school, samen met de mensen die zich moesten melden omdat ze te veel spijbelden. Soms moest ik wachten tot de conciërge aan kwam lopen om zijn werkdag te beginnen. Er was één keer file, maar toen kwamen we alsnog een uur te laat.
Daar moest ik aan denken toen ik met mijn vader een weekend naar Berlijn ging. Ik moest in de Duitse hoofdstad optreden en hij bood aan om mee te gaan. Inmiddels hebben we een goede band, dus ik zei meteen 'ja'. Mijn vader neemt me de laatste tijd regelmatig in vertrouwen, soms zelfs te erg, zoals die keer dat hij me over zijn ‘ejaculatiehoofdpijn’ vertelde. Maar het lijkt me een mooi moment om als twee volwassen mannen een reisje te maken. We gooien onze spullen in de auto en ik moet lachen als ik zie dat hij de belachelijke grote skaterswinterjas draagt, die ik op de middelbare school altijd aanhad. Op zijn verzoek heb ik wat cd’s meegenomen en begin hem tijdens de reis rustig mijn muzieksmaak in te leiden. Ondertussen keuvelen we gezellig over van alles. We gaan van The Beatles (waar hij ook fan van is) naar oude Bob Dylan, naar nieuwe Bob Dylan, naar Tom Waits. Nu begint mijn vader ongemakkelijk in zijn stoel te schuiven. Bij CocoRosie zegt hij dan eindelijk: “Mag er wat anders op?” Ik gehoorzaam en na een paar minuten zegt hij: “Wat was dat een kutmuziek zeg.”
De relatie tussen vader en zoon blijft lastig. Het is een mannelijke concurrentiestrijd die de zoon telkens onvermijdelijk verliest. Er is een stuk in “Brief aan vader” van Franz Kafka, waarin hij zich herinnert hoe hij zich als jongetje samen met zijn vader in het kleedhokje van het zwembad omkleedt. Het contrast tussen hun lichamen is aanleiding voor Kafka’s eindeloze schaamte en onzekerheid: “Ik mager, zwak, tenger, jij fors, groot, breed. Al in het hokje voelde ik me een hoopje ellende, en niet alleen in jouw ogen, maar in de ogen van de hele wereld, want jij was voor mij de maat van alle dingen.” Ook ik voel me naast mijn vader altijd een mindere man. Mijn vader kan waterleidingen repareren, lampen ophangen, boren, timmeren. Wat kan ik later voor mijn zoon? Waar gaat hij mij voor bellen? Ik kan hem hooguit helpen als hij vastzit in een computerspelletje. “Hé jongen… Ja, dan moet je kruisje, rondje, rondje, driehoekje, R2, rondje, rondje, kruisje, select en L1 drukken… Is de eindbaas dood? Ik zei het toch? Geen probleem knul. Dag!”
In Berlijn is na één dag onze gespreksstof min of meer op. Mijn vader doet er niet moeilijk over en gaat in het café gewoon naast mij de krant zitten lezen. Hij wil elke avond terug naar hetzelfde goedkope sushirestaurant bij ons hotel om de hoek, ook al leg ik hem uit dat het in Berlijn barst van de goedkope sushitentjes. ’s Nachts snurkt hij zo hard dat ik slaapdronken en wanhopig willekeurige voorwerpen naar hem gooi: pennen, een schoen, mijn andere kussen. Steeds houdt hij even op om vervolgens weer verder te gaan met zijn gezaag. De volgende ochtend kijkt hij verbaasd om zich heen: “Heb je dit allemaal naar me gegooid?” We moeten allebei lachen.
Op de terugweg zeg ik: “Zal ik een stukje rijden?” Ik heb nog nooit in mijn vaders auto gereden en al helemaal niet nadat ik die van mijn moeder een flinke deuk had bezorgd. Maar hij kan het nu niet weigeren, dat voel ik. Bij een benzinestation wisselen we. Gespannen neemt hij plaats in de bijrijderstoel. Ik rijd de Autobahn op en voel me zenuwachtig, maar ook glorieus. Het is een bijzonder moment. Mijn vader zit verkrampt naast me. We zwijgen. Na een tijdje zegt hij: “Let op je snelheid.”
(Mees is twee weken op vakantie. Rutger vervangt haar.)