Heeft een schrijver ook weekeinde, of is hij slaaf van zijn pen/laptop? Speciaal voor hard//hoofd duikt Merijn de Boer iedere zondag in hoofd, huid en haar van een groot schrijver. De illustraties worden gemaakt door Leila Merkofer.
Hij stond in de badkamer van hun Parijse appartement. Het was elf uur in de ochtend en de deur naar de slaapkamer was open. Zelda lag met haar kleren nog aan op het bed. Haar rechterarm hing naar beneden. Ze snurkte bijna onhoorbaar.
De avond ervoor had ze hem er weer uitgedronken en dat zat hem zoals altijd niet lekker. Vrouwen hoorden niet beter te kunnen drinken dan mannen.
Hij sloot de deur. In het felle licht van de badkamer ging hij in zijn onderbroek voor de spiegel staan. Met zijn vingers gleed hij langs zijn verfijnde gelaatstrekken. Hij volgde zijn kaaklijn en legde zijn wijsvinger even op zijn zachte lippen. Daarna spande hij zijn armspieren maar was teleurgesteld door het resultaat.
Afgezien van de vrouw die aan de andere kant van de deur lag te slapen, was hij nooit met iemand naar bed geweest. Hij zou ook niet weten of hij daar wel toe in staat was. Volgens Zelda was hij het niet, en naarmate ze dat vaker tegen hem had gezegd, begon hij er steeds meer in te geloven.
Hij stapte uit zijn onderbroek en bekeek zichzelf. Eerst van voren en daarna van opzij. Naakt en wit als een Grieks standbeeld stond hij daar, bang dat de deur open zou vliegen en Zelda zou binnenkomen. Ook al wist hij dat ze pas in de loop van de middag zou ontwaken.
Naast de wasbak stond een metalen flacon. Hij zette hem aan zijn lippen en voelde met de drank het zelfvertrouwen zijn lichaam binnenstromen. Hij spande zijn armspieren nog eens en was dit keer niet teleurgesteld. Hij nam zichzelf in zijn hand en dacht: toch lang niet slecht. En ook: als zij een affaire mag hebben, waarom ik dan niet? Bij de gedachte aan de Franse piloot merkte hij een woede opkomen die hem bijna mannelijk deed voelen.
Een half uur later liep hij over straat, in zijn driedelige pak, driftig rokend en zo nu en dan een teug nemend uit de flacon. Hij wist dat hij nu niet veel meer moest drinken, dat hij dit stadium van de dronkenschap moest zien te behouden.
Het meisje dat hij op het oog had bewoonde een zolder op het Île Saint-Louis. Ze was schilderes en echt mooi was ze niet, maar dat maakte niet zo heel veel uit. Sterker nog, dat stelde hem gerust.
“Ik had nooit verwacht dat je zou komen,” zei ze. Hij zoende haar gedag bovenaan de trap, in haar atelier annex woning. Haar rechteroog hing een beetje, wat haar een guitige uitdrukking gaf. Dat kwam ook omdat haar rechtermondhoek – net als haar oog – een stukje in de richting van haar oor was getrokken, waardoor ze altijd met de helft van haar gezicht leek te lachen. Let's get it over with, dacht hij en hij greep haar beet, stak zijn tong in haar mond en vergat voor even al zijn charmante gedragingen; dat amalgaam van aangeleerde eigenschappen en gewoontes dat hem soms meer in de weg zat dan dat hij er echt iets aan had. Lachend wurmde ze zich uit zijn omhelzing.
“Laten we eerst nog wat drinken,” zei ze. Haar rechteroog leek nu haast uit zijn kas te springen van geluk.
“Ik weet niet of dat zo'n goed idee is,” zei hij ernstig. Hij was bang te zullen flauwvallen als hij meer zou drinken.
Maar toen ze met een fles Mâcon plaatsnam op zijn schoot en de fles aan zijn lippen zette, was hij weerloos. Gelukkig voor hem dronk zij meer dan hij en al snel kreeg hij door dat ze hetzelfde medicijn als hij nodig had om zichzelf te laten gaan.
“Ik droom hier al van sinds de dag dat je in Parijs bent aangekomen,” zei ze.
Hij dacht aan die eerste avond dat hij haar zag, op het terras van een inmiddels alweer opgedoekte bistrot in de Rue Mazarine. Het had net geregend en er hing zo'n heerlijke frisse lentelucht in de stad. Er waren wel meer vrouwen bij die avond. Maar door dat hangende oog kon hij alleen naar haar kijken. Alsof hij verliefd werd op een oneffendheid.
Hij tilde haar, zoals hij dacht dat een man dat zou doen, naar haar bed onder de schuine wand met het tuimelraam. Meeuwen krijsten boven hun hoofd. Hij boog zich over haar heen en bedacht dat dit misschien wel het medicijn voor alles was: zijn depressie, zijn huwelijksproblemen en zelfs, wie weet, zijn vastgelopen schrijverschap.
Langs de Seine wandelde hij terug naar huis. Ze zal zo langzamerhand wel wakker zijn, dacht hij. Het was een mooie zondagmiddag in de zomer.