Gilles slaapt niet meer. Gelukkig is hij huisvrouw, en schrijver. Iedere zondagochtend heeft hij op hard//hoofd een moment voor zichzelf. Zondagsrust: het (niet zo jonge) vaderschap van Gilles van der Loo, van onderen belicht.
Het was zaterdag. Er moesten boodschappen gedaan. Met Nadim op mijn schouders en Otis de Hond op mijn hielen liep ik in de richting van de Noordermarkt. Ondanks de grote drukte stopte Otis op al zijn gebruikelijke plekken om te piesen, wat betekende dat Nadim en ik naast hem moesten wachten tot hij klaar was - inclusief uitgebreid ruiken aan zijn eigen pies - omdat hij ons anders niet meer zou kunnen vinden.
Aan de rand van de markt hield Otis stil. Hij draaide een rondje met de klok mee en toen een rondje tegen de klok in. Zijn rug kromde zich en zijn staart krulde omhoog als die van een stinkdier.
“O, fuk”, zei ik. “Oot. Fukkestein.” Als vanzelf gingen mijn handen - één tegelijk, de andere moest steeds een van Nadims voeten vasthouden - in mijn zakken op zoek naar een plastictasje, een oude krant of iets anders om hondenkak mee op te ruimen.
Er is iets vreselijk intiems aan de manier waarop een hond naar je opkijkt terwijl hij schijt. Voor degenen die geen hond hebben: denk aan het moment dat een langverwachte en nogal harde drol eindelijk over zijn dikste deel heen is en in één soepele beweging naar buiten floept. Die tranen in je ogen, die kriebel in je neus en de plotselinge rush die over je hele lichaam lijkt te gaan.
Stel je nu voor dat je daarbij iemand recht in de ogen kijkt.
Terwijl de drommen met hun herbruikbare linnen boodschappentassen om ons heen dromden, plopten Otis’ oogjes bijna uit zijn kop. Zijn bek stond open en natuurlijk hing zijn tong naar buiten (je bent een hond of je bent het niet).
Ik weet niet waarom ik opeens - na meer dan twintig jaar zonder - een hond wilde. Mijn sterkste argument tegen was altijd dat ik nooit van mijn leven achter een beest aan zou lopen met een zakje lauwe kak in mijn hand. Nu was er niet eens een zakje om die kak in te doen. Het enige wat ik bij me had, waren de ingescheurde bioscoopkaartjes van Thomas Vinterbergs nieuwe film, die Birre en ik de avond ervoor in The Movies hadden gezien.
Otis kneep af en ik zakte door mijn knieën. Terwijl ik met één van de kaartjes de drol zo compact mogelijk probeerde te maken, begon Nadim te bokken op mijn nek. “Koek,” schreeuwde hij. “Koek!”*
Otis de Hond keek meewarig naar zijn drol, die goddank stevig genoeg bleek om als een monsterlijk wafelijsje tussen mijn kaartjes naar de vuilbak te dragen. Zoals zo vaak vroeg ik me af wat hij ervan moest maken dat de persoon - de pack leader - waar hij in de wereld het meest tegenop zag, zijn kak bijeenschraapte en, met wat er alleen als de grootste eerbied uit kon zien, in een van die speciale groene bewaarkasten legde.
* Op dit moment kent Nadim vier woorden. ‘Koek’ kwam er gek genoeg het dichtste bij.