Deel 5 uit onze reeks zomerproza. Vader is verliefd maar scheldt alles bij elkaar in de auto. Een gastbijdrage van Pim Leeuwenkamp.
Wanneer mijn vader boos wordt, begint het met rode vlekken in zijn nek die zich langzaam uitbreiden naar zijn gezicht, daarna begint hij met zijn mond te trekken en op zijn lip te kauwen. Vervolgens begint het vloeken. Favoriet hierbij zijn de woorden: kutkanker, kutjong vuile hoer, terreur en Christus te paard. Met het vloeken komt het spugen en als hij echt op dreef is, gaat hij ook nog schuimbekken. Lastige bijkomstigheid is dat je haast als vanzelf in de lach schiet wanneer je je vader schuimbekkend ‘kutkankerjong’ hoort krijsen tegen een fietser zonder licht, wat hem dan weer nog kwader maakt. Want laat het nou net zo zijn dat mijn vader zijn meeste woede-uitbarstingen in de auto krijgt.
Aangezien mijn ouders gescheiden zijn, gingen mijn broer, zusje en ik om het weekend naar mijn vader. Rond mijn 13e had hij een Belgische vriendin waar hij dolverliefd op was. Zo verliefd, dat hij altijd bij haar wilde zijn, ook wanneer wij het weekend bij hem waren. Waarom hij zo verliefd op haar was, is mij tot op de dag van vandaag een raadsel. Sophie, want zo heette de teerbeminde, had een zwaar Vlaams accent, Sophie zat bij greenpeace, Sophie kookte uitsluitend biologisch-dynamisch, Sophie kookte dan ook het liefst niet te vreten koude worteltjessoep met links draaiende yoghurt toe, Sophie had schaamhaar dat onder haar badpak uitkwam, Sophie had geen televisie of computer in huis, Sophie zette haar dorre kamerplant op tafel omdat ze geloofde dat hij gezelligheid nodig had in plaats van water. Sophie had een zoon van 15 met ADHD die ze weigerde Ritalin te geven. Elke ochtend moest hij een kwartiertje mediteren, zodat hij zijn innerlijke rust zou vinden. Om hem aan te moedigen had Sophie besloten dat het hele gezin mee moest mediteren.
Toen mijn vader ons vrijdagmiddag had opgehaald en in de auto vertelde ‘dat we in een ruk zouden doorrijden naar Sophie’, probeerden we hem zo voorzichtig mogelijk duidelijk te maken dat we geen zin hadden in weer een weekend vol Vlaamse capriolen. Mijn vader deed eerst nog een poging om ons over te halen door te zeggen dat we allemaal ‘hartstikke leuke dingen gingen doen’. Toen mijn broer vroeg of ‘hartstikke leuke dingen doen’ misschien inhield dat we Sophie zouden leren haar schaamhaar bij te houden, werd het hem snel te veel. Deze keer begonnen samen met de rode vlekken ook nog zijn handen te trillen. Dit hadden wij nog nooit gezien, maar het beloofde wat. Ik boog vanuit de achterzetel naar voren om een optimaal zichtveld te hebben. Net op tijd, want op dat moment begon mijn vader vervaarlijk met zijn mond te trekken: ‘KUTKINDEREN TERREUR TERREUR. DIT IS GEWOON JEREINSTE TERREUR. VUILE HOEREN! KANKER KANKER KANKER. Elke kanker werd voorzien van een klap op zijn stuur, mijn broer en ik werden besproeid met een laag speeksel en proestten het uit van de lach, mijn zusje kon er de humor nog niet van inzien en begon te roepen dat ze naar mama wilde. Dit alles kalmeerde mijn vader allerminst: ‘GODVERDOMME! MAAR IK HOU VAN HAAR. BEGRIJP DAT KUTKANKER DAN IK HOU VAN HAAR!! IK RUK MIJN STUUR ERAF! TERREUR TERREUR.’ Hij begon als een bezetene aan zijn stuur te trekken, waardoor de auto vervaarlijk begon te slingeren. Terwijl mijn vader schuimbekkend verder vloekte, dacht ik dat ons laatste uur geslagen had. Op dat moment hoorde ik het geluid van een politiesirene; achter ons reed een motoragent die mijn vader sommeerde te stoppen. Mijn broer, die normaal gezien allesbehalve gelovig is, sloeg een kruis en dankte God voor het bestaan van de gemotoriseerde politie. Vader riep nog een paar keer kanker en stuurde de auto richting vluchtstrook. De reddende engel parkeerde zijn motor en liep hoofdschuddend op onze auto af. Daar aangekomen tikte hij nijdig op het raampje van mijn vader. Die begon verwoed op het knopje van het raam te drukken. Tevergeefs, zelfs het knopje was hem vijandig gezind, dientengevolge restte hem niets meer dan de deur in zijn geheel open te doen. Zij het per ongeluk, zij het express,vader deed het portiek net iets te enthousiast open, waardoor de deur tegen het scheenbeen van de agent aankwam. Een luid ‘Godmiljaar’ volgde. We waren in ieder geval in België.
‘Meneer, kunt ge mij expliqueren waar ge mee bezig zijt?’
De agent had dezelfde ijzige toon die ouders hebben als hun puberende zoon met een slecht rapport thuiskomt. Zich meesterlijk in zijn rol schikkend, bleef mijn vader als een puber zwijgen. De agent herhaalde zijn vraag. Vader bleef de zwijgende puber.
‘Meneer, kunt u uw rijbewijs pakken en uit den auto stappen, alstublieft?’
‘Hebbiknijbijme,’ mompelde mijn vader zonder de agent ook maar één blik waardig te gunnen. Aangezien zelfs het geduld van motoragenten grenzen kent, zag de man zich genoodzaakt om mijn vader mee te nemen naar het bureau.
Overmand door emoties barstte die in huilen uit. Hij had zo hevig naar zijn geliefde verlangt, waarom gunde de wereld hem zijn geluk niet? Wat had hij misdaan, dat hij zo’n straf verdiende?
‘Iedereen spant tegen mij samen,’ brulde hij, ‘sinds wanneer is liefde een misdaad? Heb je niets beters te doen? krijste hij nu, ‘Echte boeven vangen of zo?’
Terwijl de hand van de agent richting zijn boeien ging, merkte ik dat er iets vreemds met mijn zusje gebeurde: langzaam ontstonden er de door ons zo welbekende rode vlekken in haar nek die de, eveneens welbekende, route naar haar gezicht aflegden. Vervolgens deed ze haar deur open en liep met ferme stapjes naar de agent toe, ze keek hem even aan, trok wat met haar mond en kauwde zachtjes op haar lip.
‘CHRISTUS TE PAARD! VUILE HOER DAT JE ER BENT! GA GODVERDOMME JE KANKERMOEDER PESTEN!’
De agent bleef doodstil staan, zette vervolgens, na wat een eeuwigheid leek, zijn helm af, haalde een zakdoek uit zijn zak en veegde doodgemoedereerd het speeksel van zijn gezicht. Hij knikte even kort naar mijn zusje, liep naar zijn motor toe en reed weg alsof er niets gebeurd was. Wij maakten rechtsomkeert richting Nederland. Uiteindelijk werd het een van de leukste weekenden, gewoon thuis bij mijn vader.