Hard//hoofd plaatst elke maand een ZKV (Zeer Kort Verhaal) van Constantijn Huygensprijs-winnaar A.L. Snijders. Lees ook het interview met hem. Een dochter spreekt haar overleden vader aan.
In het crematorium spreekt een dochter over haar vader die in de kist ligt. Ik ken haar niet, haar vader kende ik de laatste vijfentwintig jaar van zijn leven, de halve eeuw daarvoor was hij voor mij een anoniem geschiedenisboek. Dat gebeurt steeds vaker, je ontmoet mensen met een onbekend verleden, misschien zijn ze fascist geweest of antroposoof, misschien hebben ze in de gevangenis gezeten of op het seminarie, je weet het niet, je moet voorzichtig zijn met je grapjes, je weet niet waar hun zenuwen blootliggen, je weet niet wie hun vrouwen zijn geweest en waar hun kinderen zijn gebleven.
De dochter spreekt haar vader aan, soms zegt ze pappa, soms zingt haar stem. Het is een mooie, zonnige zomermorgen, het leven is volbracht, de leeftijd is goed, het verdriet dragelijk. Ik zit bij het grote raam en kijk naar de tuin, waar een gedrongen Japanse boom staat. Ik weet weinig van de inrichting van ons land. Wie is de eigenaar van het crematorium? Een particulier die flink verdient aan het vuur? Een consortium met een brievenbus op de Kaaiman Eilanden? Of gewoon de overheid? Dat zou ik prefereren, ik vind dat alles van de overheid moet zijn, vooral de treinen en de post.
Illustratie: Kathrin Klingner
De dochter vertelt dat haar vader als achttienjarige jongen in een bootje het water opging om te schilderen en dan alles vergat. Ik denk 'Wat is het leven prachtig.' Ze vertelt dat hij tweeëneenhalf jaar voor straf op de heide heeft gewerkt, hij wilde geen soldaat zijn. Ik denk 'Wat is de mens tot veel in staat.' Ze zegt: 'Een echte vader was je niet.' Ik denk 'Wat een prachtige zin.'
Het gebeurt soms dat de taal zo verleidelijk is dat haar oppervlakteschoonheid een hermetisch scherm over de inhoud legt. Zo wordt het dan onthouden, een latere uitleg komt er nooit meer doorheen. Zo is het met deze zes woorden die een volmaakte toon hebben, en een raadselachtigheid die alleen bij een afscheid tot volle bloei kan komen.
Ik hoor geen bitterheid in deze zes woorden, ze glijden zachtjes van een jongen die schildert in een bootje, naar een soldaat die niet wil vechten, naar een vader die van een afstand toekijkt.