Hard//hoofd plaatst regelmatig een ZKV (Zeer Kort Verhaal) van Constantijn Huygensprijs-winnaar A.L. Snijders. De moeder van Egbert Ripperda ging vroeger kijken naar de engelen die boven de Westerschelde vlogen.
De moeder van Egbert Ripperda geloofde in engelen, dat heb ik altijd in haar bewonderd. Bij windstil weer ging ze altijd kijken bij de Westerschelde. De engelen vlogen met hun reusachtige vleugels traag boven het roerloze water. Later, toen Egbert al beeldhouwer was, zijn moeder dood en z'n vader in Wenen woonde, vroeg ik soms naar de engelen, of ze uit het water kwamen als vogels die naar vis gedoken hadden, of dat ze uit de wolken neerdaalden. Hij kon zich twee dingen herinneren: het allesomvattende geruis van hun vleugels en hun Engelsheid. Ik dacht dat dit een woordspeling was, maar hij legde uit dat het Engelse vrouwen waren. Ze hadden een bleke, zonloze huid, en omdat ze naakt waren was hun rosse lichaamshaar goed te zien. En ook hun hoofdhaar, lang en in dikke lokken, had een Engelse kleur. Bovendien hadden ze sproeten. 'Mijn moeder zei ook dat het Engelse engelen waren.'
In 1987 was Egbert een zomer in Zeeland. Op een windstille dag kwam er terloops een herinnering in hem op. Hij reed naar de Westerschelde en zag de engelen weer, voor het eerst sinds zijn jeugd. Ze leken hem groter dan toen, en minder realistisch. Het waren nu engelen met een apocalyptische boodschap. Zonder goedkope symbolen overigens, geen vlammen, geen aanzwellende muziek of omfloerste trommen. De atmosfeer was ijl en licht, er waren zelfs een paar zacht glijdende zeiljachten te zien, kalm en beschaafd, in dienst van de rede. Er was alleen dreiging omdat Egbert veertig jaar ouder was geworden - zoiets kan genoeg zijn.
Hoewel ik sceptisch tegenover de verhalen van Egbert sta, hebben ze me toch niet koud gelaten. Ik merkte het toen Pieter Merkx me opbelde vanuit Amsterdam, waar hij tot mijn verbazing sinds enkele weken weer woonde. Zeven jaar geleden had hij alles achtergelaten en was met zijn zeilschip naar de Middellandse Zee gevaren. We hadden regelmatig mailcontact, hij zou nooit meer terugkeren. Terwijl hij vertelde dat hij terug was, had ik een visioen. Ik zag hem van bovenaf. Het schip lag in een baai aan de Turkse kust, hij zat nietsvermoedend op het achterdek. Ik hoorde een groot geruis vanaf het vasteland van Azië. Een engel tilde hem op en bracht hem naar Amsterdam, waar hij in de avondschemering werd neergezet op het Olympiaplein, tussen het Van Heutszmonument en de atletiekbaan. Ik vroeg hem of het zo gegaan was. Nee, er was een Amerikaanse marinier aan boord gekomen die het schip wilde kopen. Pieter verkocht het in een opwelling dezelfde dag. Dit maakte op mij net zoveel indruk als die engel.