Hardhoofd plaatst elke maand een ZKV (Zeer Kort Verhaal) van Constantijn Huygensprijs-winnaar A.L. Snijders. Vanuit zijn boerderij in Klein Dochteren beschrijft hij de wereld. Deze keer over merels en de slijtage die de tijd aan kan richten.
In de lente van 1972 - ik woonde zes maanden achter de IJssel - vond ik in het bos een uit het nest gevallen vogel die nog niet voor zichzelf kon zorgen. Omdat ik dit als een zeldzame gebeurtenis beschouwde, bracht ik het dier naar het boswachtershuis, wat nog een heel eind lopen was. De boswachter bekeek mij aanvankelijk onderzoekend, later ironisch. Hij kon mij en de vogel niet helpen, ook niet toen ik opperde dat het misschien om een zeldzaam exemplaar ging. Het is een merel, zei hij en ging het huis weer in. De tijd gaat, de tijd marcheert, tempus fugit, maar nooit hoor je dat de tijd knaagt aan je hersens, aan je moraal, aan je persoonlijkheid.
Gisteren vond ik onder de oude notenboom, de oudste boom op ons terrein, een jonge merel. Ik zette hem een paar meter uit de loop en hield hem in de gaten. Het was koud weer, het regende soms even, ik was veel binnenshuis. Ik wist wat er zou gebeuren als ik hem in een kartonnen doos bij de kachel zou zetten en zou verzorgen met wormen en kruimels - de dood. Alleen als zijn ouders hem zouden voeren, had hij een kans. Vannacht vroor het, vanmorgen lag hij er levenloos bij. Ik overwoog of ik hem zou cremeren of begraven of onaangeraakt zou laten. Hoe dan ook, ik beschouwde mijn onaangedaanheid als een achteruitgang, maar zelfs dat kon me niets schelen. De tijd wint altijd.