Wie zwaarmoedig is, moet Goethe lezen, meent Bas Wolters. Uit diens Het lijden van de jonge Werther trok hij vijf belangrijke lessen, die een remedie vormen tegen gekte - of leiden tot echte waanzin.
De geesteszieken, de psychisch misvormden, de deerniswekkende debielen uit de wereldliteratuur hebben hun kampen opgeslagen onder onze bedden. Hun kampvuren verhitten onze matrassen en roken ons onder de lakens vandaan. De stroom aan allitererende en archaïsch aandoende neologismen van koning Dimitri Verhulst dreunt nog na in onze hoofden. De waanzin van de boekenweek heeft zijn klauwen in ons achterwerk gezet, en is de komende tijd niet van plan los te laten.
En ik ben blij toe. Want dat beetje waanzin had ik wel nodig.
Ik ben de laatste tijd namelijk nogal zwaarmoedig geweest. Niet depressief. Als je depressief bent slik je pillen, of dan slaap je het liefst de hele dag door, of dan zie je in elk hoog gebouw een uitgelezen kans. Zeggen dat je depressief bent terwijl dat niet zo is, is hetzelfde als zeggen dat je je studentenkamertje van drie bij vier onmenselijk klein vindt, terwijl in eenzelfde kamer naast je een Somalisch gezin met drie blèrende kinderen woont. Ik was dus zwaarmoedig.
Enkele weken geleden was ik op bezoek bij een vriend. Hij was bezig met belangrijke zaken (bellen met zijn vriendin), ik zocht troost in zijn boekenkast. Te midden van de waanzinnige Verhulsten en Lanoyes en grammaticageschriften stond een klein, onopvallend boekje met een witte rug. Niet echt interessant of waanzinnig zou je denken. Toch haalde ik het boekje, Goethes Het lijden van de jonge Werther, uit de kast. Van Goethe wist ik niet veel af, alleen dat hij volgens velen de laatste homo universalis was – auteur, wetenschapper, filosoof, toneelschrijver, dichter en waarschijnlijk nog wel meer. Moeilijke kost zo op de late woensdagavond, dacht ik, maar ik kon me, zwaarmoedig als ik was, vereenzelvigen met het onderwerp. Daarom begon ik met lezen. En ik stopte niet.
Beeld: Luka Karssenberg.
In Het lijden van de jonge Werther vertelt Werther in brieven aan zijn vriend Wilhelm over zijn waanzinnige liefde – verliefdheid, de meest geaccepteerde vorm van waanzin – voor Lotte. Zij kan zijn liefde echter niet beantwoorden, want ze is verloofd. Ze maakt Werther gek, door de indruk te wekken dat hij wel een kans bij haar maakt. Uiteindelijk besluit Werther niet meer te willen leven met zo’n kwellende en beknellende liefde en jaagt zichzelf een kogel door het hoofd. Waarom zou je een boek gaan lezen over een verliefdheid die tot uiterste waanzin leidt, terwijl de binnenkant van je hoofd op dat moment gitzwart is? Goethe wilde dat Werther een troostboekje was, voor hen die aan dezelfde krankzinnigheid leden als de ‘held’ van het verhaal. Een Europese zelfmoordkoorts was het gevolg. Vele jongemannen traden in Werthers voetstappen, door hun eigen lijdensweg te beëindigen met een kogel.
Mijn aard is niet zo romantisch dat ik hetzelfde lot zal ondergaan. Werther heeft mij troost geboden. Hij heeft me namelijk laten zien hoe het niet moet. Hij heeft me adviezen en inzichten gegeven. De belangrijkste adviezen die ik uit Het lijden van de jonge Werther heb gedestilleerd, deel ik graag met Werthers hedendaagse lotgenoten (in spe, man en vrouw), opdat zij hun pistolen laten liggen en hun levens weer oppakken:
1) Doe een contredansje in je tuin
Tijdens een discussie met een domineesvrouw, haar norse man en Lotte, beschouwt Werther – op dat moment nog niet lijdend aan zware manie – een slechte gemoedstoestand als een ziekte. Het medicijn ertegen bestaat volgens Lotte uit tuindansen:
'Maar we hebben onze gevoelens niet in de hand, antwoordde de domineesvrouw, – hoeveel hangt er niet af van iemands lichamelijke gesteldheid! Als iemand zich niet goed voelt kan hij het nergens met zichzelf vinden. – Dat moest ik toegeven. – Dus laten we het als een ziekte beschouwen, vervolgde ik, en ons afvragen of er geen remedie tegen bestaat. – Dat zou ik ook denken, zei Lotte. ik geloof tenminste dat het voor een groot deel van onszelf afhangt. Ik weet het van mezelf. Als me iets hindert, waar ik van uit mijn humeur dreig te raken, dan spring ik overeind, zing een paar contredansjes in de tuin, en meteen is het weg. – Dat is wat ik bedoelde, antwoordde ik; – het is hetzelfde als met luiheid, want een slecht humeur is een soort luiheid. We zijn er van nature nogal toe geneigd, en toch, als je maar eenmaal de kracht opbrengt om je te vermannen, dan gaat het werk je vlot van de hand en heb je werkelijk plezier in je activiteit.' (Uit: Het lijden van de jonge Werther, p. 42)
De beste Werther heeft gelijk: een slecht humeur is luiheid. Doe je best om jezelf een goed humeur aan te praten, en het werkt. Een contredansje is optioneel, maar luister zeer zeker niet naar donkere deprimerende muziek, kijk naar Herman Finkers of Monty Python, ga sporten of wandelen, of lees een boek van Kees van Kooten. Verder ligt het geheel aan jezelf in hoeverre deze positiviteitskuur werkt, hoe intensief je hem maakt en hoe lang je hem volgt. Maar volg hem lang genoeg, en je raakt uit je slechte humeur.
2) Andermans geluk is als een magnetronmaaltijd
Word niet jaloers bij het zien van stelletjes. Of zoals Seneca zegt: ‘Je zult nooit gelukkig zijn, als het je kwelt dat een ander gelukkig is.’ Want dat is wat we doen: onszelf spiegelen aan anderen. Als het ons ontbreekt aan geluk, zien we dat bij anderen des te sneller terug. Dus vergelijk je niet met iemand anders, want zijn of haar geluk bestaat enkel in je eigen verbeelding. Het geluk van een ander is als een magnetronmaaltijd: op de verpakking ziet ie er lekker uit, maar meestal spuug je hem direct uit als je ervan hebt geproefd.
'Onze verbeelding, die zich van nature wil laten gelden en mede gevoed wordt door de literatuur met haar fantastische beelden, creëert een hiërarchie waarin wij het laagst staan en alles buiten ons mooier lijkt, ieder ander volmaakter is. En dat heeft iets heel vanzelfsprekends. Wij voelen zo vaak onze tekorten, en juist waar het ons aan ontbreekt lijkt een ander dan vaak te bezitten, en die geven we er ook alles bij wat wíj hebben, en daarbovenop nog een bepaalde ideale voldaanheid. En daarmee heb je dan, kant-en-klaar, de grote gelukkige, een product van onszelf.' (Uit: Het lijden van de jonge Werther, p. 81-82)
3) Je bent verliefd op een potje
Om een opstapje te maken naar punt vier, maak ik een uitstapje naar Epictetus, een Griekse stoïcijn die leefde in de eerste eeuw van onze jaartelling. In zijn Zakboekje staan leefregels die je kunnen helpen om je verstand te gebruiken als je voelt dat je gevoel de overhand krijgt. Leefregel drie luidt als volgt:
'Vergeet niet om, telkens als iets je fascineert, van nut is of dierbaar, even stil te staan bij de waarde van het object. Begin maar helemaal onderop. Stel, je bent aan een potje gehecht. Zeg dan: "Aan een pótje, meer niet, ben ik gehecht." Mocht dat ooit breken, dan raak je niet van streek. En stel dat je je kind of je vrouw kust, dan is het: "Een sterveling, meer niet, geef ik een kus." Komt die ooit te overlijden, dan raak je namelijk niet van streek.'
Nu gaat het in dit betoog gelukkig niet om sterfgevallen, maar om een onbereikbare liefde. Ook hiervoor gaat Epictetus’ uitspraak echter op. Bedenk dat je verliefd ben op een mens, en daarvan zijn er genoeg. Van jezelf is er maar eentje, en om die in dienst te laten treden van iemand anders, is een doodzonde.
Beeld: Luka Karssenberg.
4) ‘Lief silhouet! Ik vermaak het aan je terug…’
Om een stap verder te gaan: je bent niet verliefd op een mens, maar op het silhouet ervan. Een silhouet dat op je muren blijft plakken en je achtervolgt tot in je dromen, waarin het verwordt tot een silhouet van een silhouet, de schijnweergave van een schijnweergave. Dit silhouet is een verre van exacte kopie van de werkelijkheid. Je hebt het met je roze glitterpen een aureool boven het hoofd getekend. Het zit op een magische eenhoorn die schijt in alle kleuren van de regenboog. Het staat enkel gegrift in je verbeelding. Dus geef het terug aan zijn rechtmatige eigenaar, voordat het, zoals bij Werther, te laat is.
'Lief silhouet! Ik vermaak het aan je terug, Lotte, en vraag je het in ere te houden. Duizend en duizend keer heb ik het gekust, duizend keer toegeknikt als ik uitging of thuiskwam.' (Uit: Het lijden van de jonge Werther, p. 164)
5) De mens heeft het geheugen van een aardappel
Bedenk dat ieder mens een potentiële alzheimerpatiënt is en dat iedereen zichzelf deze ziekte aan kan praten. Negentig procent van de gezichten van de mensen die je tegenkomt ben je binnen de minuut alweer vergeten. Waarom zou dit niet kunnen met jouw ‘Lotte’? Ruil de ene ziekte in voor de andere. Doe er je best voor, wees niet lui. Je moet er wel even voor door de spreekwoordelijke zure appel heen bijten, en hoop houden op een zoete.
'O, een mens is zo vergankelijk dat hij ook daar waar de eigenlijke zekerheid ligt van zijn zijn, waar hij het enige werkelijke stempel zet van zijn aanwezigheid, in de herinnering, in het hart van zijn beminden, dat hij ook daar tot niets vergaat, verdwijnen moet, en al zo snel!' (Uit: Het lijden van de jonge Werther, p. 113)
Werther had best wel wat nuttige dingen te vertellen. Jammer genoeg geloofde hij er zelf niet in. Laat zijn waanzin een voorbeeld zijn van hoe het niet moet. Lees Het lijden van de jonge Werther als je denkt waanzinnig te worden, als iemands silhouet aan het git in je hoofd blijft klitten, en het zal of leiden tot daadwerkelijke waanzin, of de remedie zijn tegen je zwaarmoedigheid.
Bas Wolters (1991) is afgestudeerd neerlandicus aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast studeerde hij Europese Letterkunde. Na een half jaar bij Uitgeverij de Geus te hebben gewerkt, ontwikkelt hij zich nu verder als tekstschrijver.